Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een informatiebeschikking die aan de belanghebbende was opgelegd op 2 november 2018, omdat zij volgens de inspecteur niet aan haar informatieplicht had voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op basis van de beschikbare informatie het recht had om de informatiebeschikking op te leggen. De belanghebbende had geweigerd de gevraagde gegevens te verstrekken, met als argument dat dit zou kunnen leiden tot zelfincriminatie. De rechtbank oordeelde echter dat de informatiebeschikking geen dwangmaatregel was en dat de inspecteur niet verplicht was om een garantie te geven dat de informatie niet voor strafrechtelijke doeleinden zou worden gebruikt.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en stelde haar in de gelegenheid om binnen zes weken na de uitspraak alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende, alsook tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeerde dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven, ook al had de inspecteur inmiddels op andere wijze over de gevraagde gegevens beschikt voor de jaren 2013 tot en met 2017. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.