ECLI:NL:RBZWB:2021:6376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1268
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet wegens verblijf buiten Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 14 december 2021, wordt het beroep van eisers tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) behandeld. De Svb had de hoogte van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers herzien over de periode van juli 2019 tot en met september 2019, omdat eiseres langer dan toegestaan in het buitenland verbleef. Eisers, die in Breda wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 29 oktober 2021 werd het beroep besproken, waarbij de gemachtigde van eisers en een vertegenwoordiger van de Svb aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Svb onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van eisers, met name de medische situatie van eiseres, die haar terugkeer naar Nederland bemoeilijkte. De rechtbank stelt vast dat de Svb niet heeft onderzocht of er sprake was van een financieel schrijnende situatie voor eisers, wat in strijd is met de zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginselen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Svb op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de individuele situatie van eisers in acht moet worden genomen. Tevens wordt de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Deze uitspraak benadrukt het belang van maatwerk in de uitvoering van de Participatiewet en de noodzaak voor de Svb om de individuele omstandigheden van belanghebbenden zorgvuldig te onderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1268 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), beiden te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. M.I. Bal,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 januari 2021 (primair besluit) heeft de Svb de hoogte van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers op grond van de Participatiewet aangepast (lees: herzien) over de periode van juli 2019 tot en met september 2019 wegens verblijf buiten Nederland. Tevens heeft de Svb de hoogte van de AIO-aanvulling van eiseres vanaf januari 2020 herzien naar € 986,08 bruto.
In het besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 29 oktober 2021. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eisers en namens de Svb mr. A. Marijnissen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eisers ontvangen van de Svb een AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet.
Bij brief van 26 november 2019 heeft de Svb eisers meegedeeld dat zij vallen binnen de steekproef of klanten zich houden aan de plicht om verblijf in het buitenland te melden. Eisers ontvingen hierbij een vragenformulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’. Eisers hebben dit formulier volledig ingevuld teruggestuurd naar de Svb.
Vervolgens heeft de Svb op 2 januari 2020 het primaire besluit genomen, waarbij de hoogte van de AIO-aanvulling van eisers is herzien, omdat eiseres wegens te lang verblijf buiten Nederland over de periode van 14 juli 2019 tot en met 11 september 2019 geen recht had op AIO-aanvulling. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van eveneens 2 januari 2020 heeft de Svb aangekondigd dat het de te veel betaalde AIO-aanvulling over de periode van juli 2019 tot en met september 2019 tot een bedrag van € 1.453,60 zal worden terggevorderd en dat een boete van € 363,40 zal worden opgelegd aan beide eisers.
Bij brief van 28 augustus 2020 hebben eisers hun bezwaargronden aangevuld met medische stukken over eiseres in de Turkse taal. De Svb heeft deze stukken laten vertalen naar de Nederlandse taal. Ook heeft er meerdere keren telefonisch contact plaatsgevonden tussen de Svb en de gemachtigde van eisers.
Vervolgens heeft de Svb het bestreden besluit genomen.
2.
Geschil
In geschil is of de Svb terecht en op goede gronden het recht op AIO-aanvulling van eisers over de periode van 14 juli 2019 tot en met 11 september 2019 heeft herzien wegens te lang verblijf van eiseres buiten Nederland.
3.
Beroepsgronden
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat sprake is van dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Participatiewet. De Svb heeft onvoldoende rekening gehouden met de medische situatie van eiseres, waardoor zij was afgeraden terug te reizen naar Nederland. Eiseres is teruggekeerd op het moment dat zij in staat was te reizen. Het opvragen en fysiek ophalen van medische gegevens uit Turkije was in bezwaar niet mogelijk vanwege corona. De stukken worden alsnog aangeleverd zodra deze zijn ontvangen. Verder hebben eisers aangevoerd dat de Svb ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 24 van de Participatiewet, gelet op paragraaf 2.5.3 van de memorie van toelichting bij dit artikel, ECLI:NL:RBZWB:2021:323 (overweging 4.3.3) en ECLI:NL:CRVB:2019:4103 (overweging 5.1). De Svb had moeten kijken naar de individuele situatie van eisers en dit bij de beoordeling moeten betrekken. De Svb heeft nagelaten te onderzoeken of hier sprake is van een financieel schrijnende situatie. Er is geen belemmering om te kijken of afgestemd kan worden op grond van artikel 18 van de Participatiewet. Eiseres heeft geen andere inkomsten dan wat door de Svb wordt uitbetaald. Door de herziening is de AIO-aanvulling van eiser verlaagd naar 50% van de gehuwdennorm, terwijl de vaste lasten van eisers niet gewijzigd zijn in de betreffende periode. Eisers zijn door toepassing van artikel 24 Participatiewet financieel ver onder het bijstandsminimum gekomen in die maanden. Hierom is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel.
4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1.1. De te beoordelen periode loopt van 14 juli 2019 tot en met 11 september 2019, de periode waarover de AIO-aanvulling van eisers is herzien.
5.1.2. Een besluit tot herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
5.1.3. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht had op een AIO-aanvulling in de te beoordelen periode wegens een langer dan toegestaan verblijf buiten Nederland.
5.1.4. Uit artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet volgt dat geen recht op bijstand bestaat voor degene die in het kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland. Niet in geschil is dat eiseres in 2019 langer dan de toegestane vier weken buiten Nederland heeft verbleven. Op 26 december 2019 hebben eisers namelijk desgevraagd een ingevuld formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ overgelegd aan de Svb. Hierop hebben eisers aangegeven dat eiseres op 15 juni 2019 naar Turkije is vertrokken en op 11 september 2019 teruggekeerd naar Nederland. Ook hebben eisers in de toelichting op het formulier aangegeven dat hun kind tijdelijk in het buitenland studeerde, waardoor zij soms bij hem op bezoek gingen, dat zij niet wisten dat er een beperking was voor verblijf in het buitenland en dat zij de volgende keer de Svb zullen informeren over hun reizen.
Dringende redenen
5.2.1. Ten eerste zijn partijen verdeeld over de vraag of sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Participatiewet. Eisers stellen dat sprake is van dringende redenen, omdat eiseres gezien haar medische situatie was afgeraden terug te reizen naar Nederland, en dat de Svb daar ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. De Svb stelt zich echter op het standpunt dat niet gebleken is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Participatiewet, omdat op grond van rechtspraak dan sprake moet zijn van een acute noodsituatie en eiseres heeft niet aangetoond dat zij om medische redenen niet tijdig kon terugkeren naar Nederland.
5.2.2. Uit vaste rechtspraak volgt dat het Svb op grond van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van onder meer artikel 13 van de Participatiewet, bijstand kan verlenen aan een persoon die geen recht op bijstand heeft indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Uit de memorie van toelichting [1] volgt dat zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet zich voordoen als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet is een uitzonderingsbepaling. Het ligt daarom op de weg van betrokkene om aannemelijk te maken dat van een acute noodsituatie sprake was en dat die alleen met bijstandsverlening te verhelpen was. Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. [2]
5.2.3. De rechtbank overweegt dat eisers met de overgelegde medische informatie niet aannemelijk hebben gemaakt dat de medische situatie van eiseres in de te beoordelen periode te kwalificeren is als een acute noodsituatie in de hiervoor bedoelde zin. De Svb heeft eisers meerdere malen de mogelijkheid geboden om met bewijsstukken te onderbouwen dat van een acute noodsituatie sprake was. Uit de door eisers overgelegde informatie uit 2011 blijkt echter niet van medische problemen bij eiseres in de te beoordelen periode in 2019. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting nogmaals aangegeven dat eisers niet over bewijsstukken beschikken die zien op de medische situatie van eiseres in de te beoordelen periode. Het beroep op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet slaagt daarom niet.
Afstemming
5.3.1. Ten tweede zijn partijen verdeeld over de vraag of de Svb het recht op AIO-aanvulling had moeten afstemmen. Eisers stellen dat de Svb ten onrechte artikel 24 van de Participatiewet heeft toegepast en dat de Svb de AIO-aanvulling had moeten afstemmen conform artikel 18 van de Participatiewet, gelet op de individuele situatie van eisers. De Svb stelt zich op het standpunt dat voor eiser terecht de norm is toegepast voor een gehuwde met een echtgenoot die geen recht heeft op een AIO-aanvulling/bijstand en zonder kostendelende medebewoners. Ter zitting heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat slechts in bijzondere situaties ruimte bestaat voor afstemming indien een gehuwde onder de bijstandsnorm komt, zoals in het geval van een niet-rechthebbende partner in detentie of een partner die niet rechthebbend is vanwege een verblijfsrechtelijke kwestie. De Svb stelt dat in dit geval geen sprake is van een zeer bijzondere situatie, omdat het hier niet gaat om een niet-rechthebbende partner die in het buitenland woont, maar om een in Nederland rechthebbende partner die de regels omtrent het verblijf in het buitenland heeft overtreden. Hierop heeft de gemachtigde van eisers ter zitting gereageerd dat op grond van artikel 24 van de Participatiewet en vaste rechtspraak geen onderscheid tussen “soorten niet-rechthebbenden” kan worden gemaakt.
5.3.2. Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat, omdat de individuele situatie van gehuwden met een niet-rechthebbende partner onderling sterk kan verschillen, het college bij de toepassing van artikel 24 van de Participatiewet altijd de individuele situatie goed moet bekijken en in zijn beoordeling betrekken. Daarover is in de memorie van toelichting bij de Verzamelwet SZW 2016 het volgende opgemerkt [4] : “Indien nodig heeft het college op basis van artikel 18 de mogelijkheid om in individuele gevallen de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.” Ook in de toelichting op de wijziging van artikel 24 van de Participatiewet staat vermeld [5] : “Verder blijft natuurlijk onverlet dat het college maatwerk kan leveren en op basis van artikel 18, eerste lid, in de individuele situatie de bijstand kan afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.” Afstemming van de bijstandsnorm met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Participatiewet, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Voor afstemming in die zin slechts plaats in zeer bijzondere situaties.
5.3.3. De rechtbank stelt vast dat in artikel 47a, tweede lid, van de Participatiewet de toepassing van artikel 18 van de Participatiewet is uitgesloten in situaties waarin de Svb algemene bijstand verleent in de vorm van een AIO-aanvulling. Voor de AIO-aanvulling is afstemming geregeld in artikel 47c van de Participatiewet. Waar in de gronden van eisers artikel 18 van de Participatiewet is genoemd, zal de rechtbank hiervoor artikel 47c, eerste lid, van de Participatiewet lezen.
5.3.4. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak [6] volgt dat degene die zich beroept op afstemming in beginsel aannemelijk moet maken dat sprake is van een zeer bijzondere situatie die noopt tot afstemming, maar dat dit onder bepaalde omstandigheden anders kan liggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode niet over inkomsten beschikte. Door toepassing van artikel 24 van de Participatiewet is ook eiser geconfronteerd met een inkomensterugval, en wel tot onder de norm van een alleenstaande, zonder dat de feitelijke situatie is gewijzigd en zonder dat hij de kosten in de te beoordelen periode met eiseres kon delen. Naar het oordeel van de rechtbank had dat voor de Svb aanleiding moeten zijn om zelfstandig te beoordelen of de individuele situatie van eiser noopte tot afstemming op grond van artikel 47c, eerste lid, van de Participatiewet. De Svb had moeten onderzoeken of en hoe eiser in zijn levensonderhoud kon voorzien. Van een dergelijk onderzoek is niet gebleken. De Svb heeft ter zitting ook erkend dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, omdat een te lang verblijf in het buitenland voor de Svb geen reden is om te onderzoeken of sprake is van een schrijnend geval. De rechtbank is echter van oordeel dat in de wetsgeschiedenis van artikel 24 van de Participatiewet en de jurisprudentie geen reden kan worden gevonden voor dit door de Svb gemaakte onderscheid in gevallen van gehuwden met een niet-rechthebbende partner. Zoals volgt uit de wetsgeschiedenis moet de Svb bij de toepassing van artikel 24 van de Participatiewet altijd de individuele situatie van gehuwden met een niet-rechthebbende partner goed bekijken en in zijn beoordeling betrekken. Zonder onderzoek kan niet worden beoordeeld of de toepassing van artikel 24 van de Participatiewet in het geval van eiser leidt tot een financieel schrijnende situatie. Hierom slaagt de beroepsgrond van eisers.
6.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de Svb opnieuw dient te beslissen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient de Svb het griffierecht aan eisers te vergoeden. De rechtbank zal de Svb ook veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de Svb op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 14 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 13 van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. Geen recht op bijstand heeft degene:
e. die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, geldt voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, een periode van dertien weken.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 17 van de Participatiewet bepaalt het volgende:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 24, aanhef en onder a, van de Participatiewet bepaalt dat de norm voor de rechthebbende echtgenoot waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft gelijk is aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft.
Artikel 47a van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. De Svb heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Svb, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 47c, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de Svb de algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, dat [de Svb] bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 46-47
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1996.
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4103, ECLI:NL:CRVB:2019:4104 en ECLI:NL:CRVB:2019:4105.
4.Kamerstukken II, 2014-2015, 34 273, nr. 3, blz. 8.
5.Kamerstukken II, 2014-2015, 34 273, nr. 3, blz. 27.
6.Zie de onder voetnoot 3 genoemde uitspraken van de CRvB van 17 december 2019 en de uitspraak van de CRvB van 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3517.