Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag waarbij de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt toegepast met handhaving van de overige elementen van de aanslag;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt.
2.Motivering
woonadresis.
nietaldus moet worden begrepen dat de rechtbank de opvatting heeft dat
als zodanigdoorslaggevend is dat een belastingplichtige en een kind feitelijk op hetzelfde adres wonen, ongeacht de wijze waarop zij in de BRP zijn ingeschreven. Dat is niet de opvatting van de rechtbank. De rechtbank begrijpt goed dat het door een belastingplichtige als ‘formeel’ kan worden ervaren als in een situatie waarin vaststaat dat de belastingplichtige en het kind feitelijk op hetzelfde adres wonen, de IACK toch niet wordt toegekend om de reden dat het kind op een ander woonadres is ingeschreven in de BRP dan de belastingplichtige. Toch is er als uitgangspunt ook in zo’n geval een goede verklaring waarom wordt vastgehouden aan de inschrijvingseis. Immers, zou dat anders zijn, dan zou dat betekenen dat de feitelijke situatie doorslaggevend is. Dat zou vervolgens meebrengen dat in andere gevallen discussies kunnen ontstaan over waar een kind feitelijk woonde, terwijl de wetgever dergelijke feitelijke discussies heeft willen voorkomen met een helder criterium in de vorm van de inschrijvingseis. Het oordeel in 2.22 hiervóór houdt wel in dat er bij de toepassing van de inschrijvingseis ruimte kan zijn om rekening te houden met de (zeer) bijzondere omstandigheden van het geval.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;