Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014, opgelegd door de inspecteur. De belanghebbende, die in 2014 in Den Haag werkte, had een partner en twee kinderen die in het buitenland woonden. Hij verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag, omdat hij meende recht te hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). De inspecteur wees dit verzoek af, omdat de belanghebbende niet voldeed aan het inschrijvingsvereiste, dat vereist dat een kind gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde adres als de belastingplichtige staat ingeschreven.
Tijdens de zitting op 6 januari 2022 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldeed aan het inschrijvingsvereiste, ondanks zijn argumenten dat hij feitelijk zorg droeg voor zijn kinderen. De rechtbank stelde vast dat de inschrijvingseis een helder criterium biedt voor de bepaling van de zorg voor jonge kinderen. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat het niet toekennen van de IACK in strijd was met verschillende beginselen, zoals het gelijkheidsbeginsel en het recht op family life. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.