ECLI:NL:RBZWB:2021:5190

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8302
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021, betreft het een geschil tussen eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser heeft sinds 4 juni 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. In november 2019 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser herzien en een terugvordering opgelegd, omdat eiser volgens het college zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door giften van derden niet te melden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 17 september 2021 gehouden, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019 naast zijn bijstandsuitkering ook giften heeft ontvangen, die hij niet heeft gemeld. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft herzien en de terugvordering heeft opgelegd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht had op de volledige bijstand, ondanks zijn financiële problemen en de omstandigheden rondom zijn giften.

De rechtbank concludeert dat de schending van de inlichtingenplicht door eiser leidt tot de conclusie dat het college de onverschuldigd betaalde bijstand terecht terugvordert. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8302 PW

uitspraak van 14 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Bajrami,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 november 2019 (primair besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser herzien en eiser een terugvordering opgelegd. In het besluit van 22 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt vanaf 4 juni 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Bij de toekenning van de uitkering is rekening gehouden met de schuld van meer dan
€ 285.000,00 van eiser.
Op 17 januari 2019 is het college een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van eisers uitkering. Aanleiding daarvoor was de constatering dat eiser tot 2 september 2018 hoge huurlasten heeft gehad zonder dat hij recht had op huurtoeslag en hij een periode zonder woonkostentoeslag heeft geleefd. De vraag was hoe eiser de afgelopen periode heeft geleefd zonder een huurschuld op te bouwen.
In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek is eiser uitgenodigd voor een gesprek op 29 januari 2019. Hij heeft daarbij de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften over de periode van 1 januari 2018 tot en met 27 januari 2019, overgelegd.
Uit de door eiser overgelegde bankafschriften volgt dat eiser geregeld stortingen van derden ontvangt. In de rapportage van het rechtmatigheidsonderzoek heeft het college aangegeven dat de stortingen vanaf juni 2018 structureler worden. Eiser heeft vanaf juni 2018 tot en met januari 2019, naast de bijstandsuitkering, € 3.287,00 ontvangen. In de mail van 17 april 2019 geeft eiser hierover aan dat de huur van mei 2018 tot november 2018 mede door deze giften is betaald. Het college merkt de stortingen aan als middelen.
Het college heeft in het primair besluit de bijstandsuitkering van eiser herzien over de periode vanaf 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019. Eiser heeft volgens het college de giften niet gemeld, waardoor de inlichtingenplicht is overtreden. Het college heeft een bedrag van € 3.497,10 bruto over 2018 teruggevorderd en een bedrag van € 195,00 netto over 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Op 19 mei 2020 vond de hoorzitting plaats.
In het bestreden besluit heeft het college – onder overname van het advies van de Commissie Sociaal Domein – de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het college heeft aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft overtreden. De giften zijn omvangrijk en er kan geen rechtstreeks bestedingsdoel aangewezen worden. Het college merkt de giften aan als middelen en gaat over tot terugvordering van een deel van de bijstand. Dringende redenen om af te zien van terugvordering zijn niet aangenomen.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser vanaf 1 juni 2018 tot en 31 januari 2019 heeft herzien en € 3.497,10 bruto en € 195,00 netto aan betaalde bijstand mocht terugvorderen.
3.
Beroepsgronden eiser
Eiser voert in beroep dezelfde gronden als in bezwaar aan. Eiser stelt dat het college op de hoogte is van zijn financiële problemen. Hij moet wekelijks van € 41,00 leefgeld rondkomen. Vanwege de hoge woonlasten is hij op 2 september 2019 verhuisd naar een goedkopere woning. Eiser heeft uit zijn netwerk giften ontvangen, waarmee de huur en andere kosten van levensonderhoud zijn betaald. Tevens heeft eiser een deel van zijn voedselpakket van de voedselbank voor geld geruild. Eiser stelt dat bepalend moet zijn wat hij heeft gedaan met de giften. De enkele ontvangst van de bedragen is niet doorslaggevend. Eiser beroept zich erop dat hij niet anders kon, omdat hij anders dakloos was geworden en hij ook gedeeltelijk de zorg draagt voor twee minderjarige kinderen.
4.
Wettelijk kader
Het relevante wettelijk kader is in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Het besluit tot het herzien van het recht op bijstand van 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019 is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de periode in geding een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Evenmin is in geding dat eiser in voornoemde periode, naast de bijstandsuitkering, door middel van diverse stortingen in totaal € 3.287,00 heeft ontvangen. Eiser heeft de betreffende stortingen niet gemeld na ontvangst ervan.
Bedragen die zijn gestort en bedragen die zijn bijgeschreven door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW [2] . Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is naar vaste rechtspraak ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet [3] .
5.3
Het ontvangen van middelen in dezelfde periode als waarin een bijstandsuitkering wordt ontvangen, is een omstandigheid die zonder meer van belang kan zijn voor het recht op bijstand. De rechtbank is met het college van oordeel dat eiser deze stortingen had moeten melden. Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat hij de stortingen wel heeft gemeld aan de klantmanager. Eiser is echter gehouden relevante omstandigheden, zoals stortingen op bankrekeningen, op de juiste en hem bekende manier te melden bij het college. Vast staat dat hij dit niet heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de inlichtingenplicht dan ook geschonden.
Uitgaande van een schending van de inlichtingenplicht, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij – als hij wel aan de inlichtingenplicht had voldaan – wel recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad [4] . Eiser heeft enkel aangegeven wat de bron is van de extra inkomsten. Dat neemt niet weg dat eiser in de betreffende periode zowel een bijstandsuitkering als extra inkomsten in de vorm van giften heeft ontvangen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het in dit geval om iets anders dan giften ging. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in geslaagd is om voldoende aannemelijk te maken dat hij desalniettemin toch recht heeft op de volledige bijstand.
5.4
Nu de rechtbank van oordeel is dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het college terecht de bijstandsuitkering over de periode in geding heeft herzien, is het college ook gehouden om de onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen. Het college kan hier alleen in geval van een dringende reden (gedeeltelijk) van afzien. Dringende redenen om van terugvordering af te zien, kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde slechte financiële omstandigheden geen dringende redenen zijn als hiervoor bedoeld. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de eiser als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [5] . De rechtbank overweegt dat bij het bepalen van de beslagvrije voet ook rekening wordt gehouden met de woonlasten en eiser ontvangt inmiddels huurtoeslag. De verwijzing van eiser tijdens de mondelinge behandeling naar het mogelijke minnelijke schuldentraject brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ook in die procedure is eiser – net als bij de beslagvrije voet – aangewezen op een minimuminkomen op bijstandsniveau.
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 14 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze: a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 25 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1995.
2.Centrale Raad van Beroep 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1991.
3.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
4.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:340 en Centrale Raad van Beroep 17 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2954.
5.Centrale Raad van Beroep 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3347.