Uitspraak
19.3621 PW
OVERWEGINGEN
€ 5,-, € 15,-, € 50,-, € 80,- en € 100,- eenzelfde verklaring heeft afgelegd als zijn vader. Ook deze verklaring kan appellant niet baten, omdat niet met objectieve en verifieerbare gegevens is onderbouwd dat het hier om in bewaring gegeven geld ging. Over de gestelde giften heeft appellant evenmin objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd. De conclusie is dat het college de in geding zijnde stortingen en bijschrijvingen terecht als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW heeft aangemerkt. Dit brengt tevens mee dat wat appellant heeft aangevoerd over de berekening van het vermogen en de toegestane vermogensgrens buiten bespreking kan blijven.
4.5. Nu appellant van de stortingen en bijschrijvingen geen melding heeft gemaakt bij het college, heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het had voor appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze stortingen en bijschrijvingen van belang kunnen zijn voor het recht op bijstand. Dat appellant pas sinds 2015 in Nederland is en de Nederlandse taal nog niet goed beheerst, zoals hij heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Bij twijfel over het belang van de stortingen en bijschrijvingen voor zijn recht op bijstand lag het op de weg van appellant om navraag te doen bij het college. Voor zover appellant zich op het standpunt stelt dat het niet melden van de stortingen en bijschrijvingen hem om genoemde redenen niet kan worden verweten, wijst de Raad erop dat de in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde inlichtingenverplichting een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.