Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar inzake de rekeningen motorrijtuigenbelasting gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de rekeningen motorrijtuigenbelasting niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om toekenning van een dwangsom af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 374.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 374;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.
2.Gronden
“Tevens is belanghebbende de rekening motorrijtuigenbelasting voor de periode van 3 mei 2020 tot en met 5 mei 2020 nog verschuldigd”. Daarnaast heeft de inspecteur gesteld dat hij geen dwangsom verbeurt, omdat het bezwaar tegen de rekeningen mrb kennelijk niet-ontvankelijk is.
U heeft mij teruggebeld op 1 september 2020. In dit gesprek heb ik aangegeven dat eventueel een hoorgesprek op korte termijn moet plaatsvinden in verband met de ingebrekestelling. Dit was voor u niet mogelijk op korte termijn. Ik doe uitspraak op grond van de gegevens die nu bij mij bekend zijn.’Gelet op het voormelde en hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van schending van de hoorplicht door de inspecteur. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende door het niet-horen is benadeeld en dat terugwijzing moet volgen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het geschil ziet op feiten en de waardering daarvan, dat verzuimboeten onderdeel van het geschil uitmaken en dat belanghebbende in zijn beroepschrift om terugwijzing heeft verzocht. Dat brengt mee dat, anders dan de inspecteur heeft bepleit, de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [4] De rechtbank zal daarom de zaak terugwijzen naar de inspecteur teneinde belanghebbende alsnog te (doen) horen. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de overige beroepsgronden.
mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 22 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;