In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Werkplein Hart van West-Brabant, dat hem een bijstandsuitkering had toegekend op basis van de Participatiewet. De uitkering was vastgesteld op 70% van de gehuwdennorm, waarbij rekening was gehouden met de inkomsten van zijn partner, die in België woont en niet-rechthebbend is. Verzoeker stelde dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner en dat het Werkplein ten onrechte zijn partner's inkomen in mindering had gebracht op zijn bijstandsuitkering.
Tijdens de zitting op 25 januari 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat hij en zijn partner volledig zelfstandig leven en dat er geen intentie is om samen te wonen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De voorzieningenrechter benadrukte dat het aan verzoeker was om dit aan te tonen, en dat het Werkplein niet verplicht was om onderzoek te doen naar de woonsituatie van de partners.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een gewilde of ongewilde verbreking van de echtelijke samenleving, en dat verzoeker en zijn partner nog steeds de intentie hadden om in de toekomst samen te wonen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en werd de beslissing van het Werkplein om het inkomen van de partner in mindering te brengen op de bijstandsuitkering gehandhaafd. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker samen met zijn partner een oplossing moet zoeken voor hun situatie, en dat de zorgplicht van de partner niet kan worden genegeerd.