ECLI:NL:RBZWB:2021:461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10199 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Werkplein Hart van West-Brabant, dat hem een bijstandsuitkering had toegekend op basis van de Participatiewet. De uitkering was vastgesteld op 70% van de gehuwdennorm, waarbij rekening was gehouden met de inkomsten van zijn partner, die in België woont en niet-rechthebbend is. Verzoeker stelde dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner en dat het Werkplein ten onrechte zijn partner's inkomen in mindering had gebracht op zijn bijstandsuitkering.

Tijdens de zitting op 25 januari 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat hij en zijn partner volledig zelfstandig leven en dat er geen intentie is om samen te wonen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De voorzieningenrechter benadrukte dat het aan verzoeker was om dit aan te tonen, en dat het Werkplein niet verplicht was om onderzoek te doen naar de woonsituatie van de partners.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een gewilde of ongewilde verbreking van de echtelijke samenleving, en dat verzoeker en zijn partner nog steeds de intentie hadden om in de toekomst samen te wonen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en werd de beslissing van het Werkplein om het inkomen van de partner in mindering te brengen op de bijstandsuitkering gehandhaafd. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker samen met zijn partner een oplossing moet zoeken voor hun situatie, en dat de zorgplicht van de partner niet kan worden genegeerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10199

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker,
gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen,
en

Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder,gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] .

Procesverloop

In het besluit van 16 november 2020 heeft het Werkplein aan verzoeker een bijstandsuitkering toegekend op grond van de Participatiewet, naar de norm van een gehuwde met een niet rechthebbende partner en deze afgestemd op 70% van de gehuwdennorm. Daarbij heeft het Werkplein bepaald dat de inkomsten van verzoekers partner op zijn bijstandsuitkering in mindering worden gebracht.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk in de Turkse taal, [naam tolk] . Het Werkplein heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Feiten.
Verzoeker is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot 2023. Verzoeker is vanuit het asielzoekerscentrum in Almere verhuisd naar de hem toegewezen huurwoning op het adres [adres] in [plaatsnaam] . Hij heeft op 22 september 2020 bij het Werkplein een bijstandsuitkering aangevraagd. Verzoeker is sinds 7 december 2019 gehuwd met [naam partner] . Zij woont in [plaatsnaam] (België).
Het Werkplein heeft voor de beoordeling van de aanvraag nadere gegevens opgevraagd, waaronder bankafschriften van verzoeker en zijn partner over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020, de loonstrook van zijn partner over oktober 2020 en een schriftelijke verklaring voor de maandelijkse storting van € 201,- op de bankrekening van zijn partner. Verzoeker heeft hier aan voldaan.
Het Werkplein heeft verzoeker bij het bestreden besluit een bijstandsuitkering toegekend per 1 oktober 2020 ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm. De inkomsten van verzoekers partner die hoger zijn dan 70% van de gehuwdennorm (€ 1.059,03) worden op zijn uitkering in mindering gebracht. Er resteert dan voor verzoeker een bedrag aan uitkering van € 20,15 per maand.
3.
Het verzoek.
Verzoeker is het niet eens met de hoogte van de toegekende uitkering en voert aan dat ten onrechte rekening wordt gehouden met de verstrekkingen die hij ontving van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), alsmede met de inkomsten van zijn partner. Verzoeker stelt dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner en dat het Werkplein ten onrechte heeft nagelaten daar onderzoek naar te doen. Verzoeker heeft een Nederlandse verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond waarvan hij zijn hoofdverblijf in Nederland moet hebben. Verzoeker is op 7 december 2019 gehuwd, maar wil zijn partner eerst beter leren kennen voor hij de beslissing neemt of hij eventueel met haar wil samenwonen en een gezamenlijke huishouding wil voeren. Zijn partner woont in België en wil op dit moment haar familie, huis en werk niet achterlaten. Het is dus onduidelijk of zij ooit zullen samenwonen en een gezamenlijke huishouding zullen voeren en zo ja, in welk land dat zal zijn. Zij hebben op dit moment niet de wens om samen te leven. Zij leven volledig zelfstandig, hebben hun eigen huishouding, hun eigen financiële verplichtingen en zijn volledig onafhankelijk van elkaar. Verzoeker wijst er op dat volgens vaste rechtspraak de feitelijke omstandigheden bepalend zijn en dat de motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving is verbroken niet relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Subsidiair stelt verzoeker dat bij berekening van zijn bijstandsuitkering ten onrechte geen rekening is gehouden met de maandelijkse uitgaven van zijn partner, te weten de lening bij AXA krediet van € 200,42, de huur van € 700,- en de ziektekostenverzekering van € 14,78, waarbij geen aanspraak bestaat op toeslagen van de overheid.
Verzoeker stelt verder dat het Werkplein uit eigen beweging onderzoek had moeten doen naar de aanwezigheid van zeer bijzondere omstandigheden. Verzoeker wijst in dat verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2020:4104.
In de brief van 5 januari 2021 heeft verzoeker, op verzoek van de griffier, toegelicht dat hij van plan was om in België bij zijn partner te gaan wonen zodra hij een verblijfsvergunning had. Toen hij die had gekregen, kwam hij er pas achter dat hij niet zonder meer in België kan gaan wonen, omdat hij dan zijn in Nederland verkregen rechten verliest. Daardoor is nu een onzekere situatie ontstaan. Verzoeker is volgens de (Nederlandse) wet getrouwd maar er is nog geen feest gegeven. In de ogen van de familie is daarom nog niet officieel sprake van een huwelijk en mogen verzoeker en zijn partner niet samen zijn. Verzoeker heeft zijn partner sinds het huwelijk een paar keer thuis bij familie bezocht en zij bellen regelmatig. Zoals uit de bankafschriften blijkt, heeft de partner nooit geld gestort op de bankrekening van verzoeker. Er is dus al ruim een jaar sprake van gescheiden leven, wat inmiddels als duurzaam kan worden gekwalificeerd.
4.
Het standpunt van het Werkplein.
Het Werkplein stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn niet-rechthebbende partner, dat gehuwden vanaf de sluiting van het huwelijk de volledige zorgplicht voor elkaar hebben en dat het inkomen van verzoekers partner terecht en op juiste wijze op zijn bijstandsuitkering in mindering is gebracht.
5.
Oordeel voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan, omdat verzoeker inmiddels een huurachterstand van drie maanden heeft.
Geen duurzaam gescheiden leven.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog dat het Werkplein onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Nu het een aanvraag om een bijstandsuitkering betreft, ligt het, anders dan verzoeker stelt, op zijn weg om aan te tonen dat van duurzaam gescheiden leven sprake is. Het Werkplein hoeft, indien verzoeker aangeeft dat hij gehuwd is met een niet-rechthebbende partner, niet spontaan te onderzoeken of de partners samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren.
Verzoeker voert aan dat hij op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet als ongehuwd moet worden aangemerkt, omdat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner. Hij stelt daartoe dat zijn partner leeft en werkt in België en dat zij niet in Nederland wil wonen, terwijl verzoeker gelet op zijn verblijfsstatus in Nederland niet in België kan gaan wonen. Ter onderbouwing wijst verzoeker op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 11 april 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:3401.
Het is vaste rechtspraak dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben – al dan niet op termijn – een echtelijke samenleving aan te gaan, maar niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven moet worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt (zie de uitspraak van de CRvB van
21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2400).
Echtgenoten leven pas duurzaam gescheiden als beiden of één van beiden het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden (zie de uitspraak van de CRvB van 25 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2041).
Er worden twee situaties onderscheiden waarin sprake is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten, te weten:
- een door beiden, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt, als ware hij niet met de ander gehuwd waarbij deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld (de zogenoemde gewilde verbreking);
- de echtelijke samenleving is verbroken doordat een door geen van beiden gewilde toestand is ingetreden, welke voor de voortzetting van de echtelijke samenleving een daadwerkelijk beletsel vormt, terwijl redelijkerwijs niet valt te verwachten, dat in die toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen, welke de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving zou openen (de zogenoemde ongewilde verbreking).
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het geval van verzoeker van geen van deze situaties sprake.
Er kan niet gesproken worden van een gewilde verbreking, omdat uit de door verzoeker afgelegde verklaringen blijkt dat beide partners nog wel de intentie hebben om ooit samen te wonen. De voorzieningenrechter wijst onder meer op het verzoekschrift waarin staat: ”op dit moment is het voor hen beiden onduidelijk of zij ooit zullen samenwonen en een gezamenlijke huishouding zullen voeren, en zo ja, in welk land dat dan zal zijn. Op dit moment hebben beiden niet de wens om samen te leven”. Op grond hiervan valt niet uit te sluiten dat samenwoning in de toekomst nog zal plaatsvinden. Verzoeker houdt immers de mogelijkheid tot samenwoning open. Van een bestendige en ondubbelzinnige situatie is dus geen sprake. Bovendien hebben verzoeker en zijn partner telefonisch contact en bezoekt hij haar, zij het maar af en toe. In de periode in geding bestond de intentie om een gezamenlijk leven op te bouwen.
Evenmin kan worden gesproken van een ongewilde verbreking. Weliswaar bestaat er voor verzoeker een beletsel om in België te gaan wonen, maar voor zijn partner bestaat in principe geen beletsel om naar Nederland te komen. Om deze reden is er geen sprake van een door geen van beide echtelieden gewilde toestand die de echtelijke samenwoning daadwerkelijk belet, maar veeleer van een eigen keuze. De rechtbank wijst op de uitspraken van de CRvB van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918 en van 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3517.
Verzoeker zal samen met zijn partner een oplossing moeten zoeken en hij zal haar (en haar familie) bovendien moeten wijzen op haar onderhoudsplicht. Bij het sluiten van het huwelijk heeft zijn partner ook gekozen voor een (financiële) zorgplicht jegens haar echtgenoot. Daar kan zij zich nu niet aan onttrekken, enkel omdat het anders loopt dan zij samen tevoren hadden bedacht.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond om verzoeker voor de toepassing van de Participatiewet als ongehuwd aan te merken en is het inkomen van zijn partner van belang voor zijn recht op bijstand. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de vaste rechtspraak van de CRvB, geen aanleiding om te oordelen conform de door verzoeker aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg.
Vaststelling van de hoogte van de bijstandsuitkering.
Het Werkplein heeft de bijstandsuitkering afgestemd op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet naar 70% van de bijstandsnorm.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is verder sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet.
Verzoeker ontving in de maand oktober 2020 van het COA verstrekkingen voor levensonderhoud tot een bedrag van € 158,79. Dit bedrag heeft het Werkplein terecht in mindering gebracht op verzoekers bijstandsuitkering. Ter zitting is namens het Werkplein verklaard dat zij ervan op de hoogte zijn dat verzoeker sinds zijn verhuizing naar [plaatsnaam] geen bijdrage meer krijgt van het COA en dat deze dan ook niet meer in mindering is gebracht.
Vaststaat dat verzoekers partner wegens verblijf in België geen aanspraak op bijstand kan maken. Omdat verzoeker en zijn partner wel gescheiden leven, maar niet duurzaam, wordt het inkomen van de niet-rechthebbende partner slechts in aanmerking genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat, zo volgt uit artikel 32, vierde lid, van de Participatiewet. Door deze bepaling wordt gegarandeerd dat de niet-rechthebbende echtgenoot kan voorzien in de kosten van de door haar zelfstandig gevoerde huishouding.
Het Werkplein heeft bij de toepassing hiervan tot uitgangspunt genomen het deel van het inkomen dat hoger is dan 70% van de gehuwdennorm. Daarmee heeft het Werkplein een voor verzoeker en zijn partner gunstige berekening gemaakt, omdat volgens artikel 32, vierde lid, van de Participatiewet de bijstandsnorm voor ieder van de partners 50% van de gehuwdennorm is, nu zij niet samenwonen. Met de aflossing van een krediet wordt bij de berekening terecht geen rekening gehouden omdat bijstand niet is bedoeld om schulden af te lossen. Het is de voorzieningenrechter verder niet gebleken dat de berekening van het Werkplein van de hoogte van de uitkering over de maand oktober 2020 onjuist was.
Gelet hierop bestaat de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. T.B. Both-Attema, griffier, op 4 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.