ECLI:NL:RBZWB:2021:4606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8424
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.E. Crone, en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 juli 2020, waarin haar aanvraag voor een WIA-uitkering per 25 september 2019 werd afgewezen. Eiseres stelde dat haar fysieke en psychische gezondheid was verslechterd en verzocht om een herkeuring. Tijdens de zitting op 6 juli 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de afwijzing van de WIA-uitkering heeft gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die concludeerden dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een wijziging van de eerder vastgestelde beperkingen rechtvaardigden. Eiseres had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was ingetrokken na een herbeoordeling in 2016, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 23,59%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid te wijzigen. Eiseres had geen nieuwe objectieve medische gegevens overgelegd die haar stelling dat haar klachten waren toegenomen konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het UWV terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8424 WIA

uitspraak van 13 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. B.E. Crone,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering om haar per 25 september 2019 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] . De rechtbank heeft de uitspraaktermijn, na het sluiten van het onderzoek ter zitting, verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is werkzaam geweest als administratief medewerkster voor gemiddeld 19,92 uur per week. Voor dat werk is zij op 29 november 2010 uitgevallen vanwege schouderklachten. Gedurende de wachttijd is tijdens de nieuwjaarsnacht van 2011 een auto het huis van eiseres binnengereden. Eiseres heeft mede hierdoor ook psychische klachten opgelopen. Vanaf 26 november 2012 tot 26 juli 2015 heeft eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen en aansluitend een loonaanvullingsuitkering. Beide uitkeringen waren gebaseerd op volledige doch niet duurzame arbeidsongeschiktheid.
Bij een herbeoordeling is, in de beslissing op bezwaar van 9 september 2016, de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 9 september 2016 verlaagd naar 23,59%. De loonaanvullingsuitkering is vanaf 10 november 2016 ingetrokken. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar is ongegrond verklaard en de Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd [1] .
Op 25 september 2019 heeft eiseres zich bij het UWV gemeld met toegenomen klachten. Eiseres stelt dat haar fysieke en psychische gezondheid is verslechterd, zij verzoekt een herkeuring en wenst een WIA-uitkering te ontvangen. Bij besluit van 22 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV dit verzoek afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de melding toegenomen klachten heeft afgewezen en om die reden per 25 september 2019 de WIA-uitkering heeft geweigerd.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Artikel 56, eerste lid, sub a, van de WIA bepaalt dat het recht op een WGA-uitkering eindigt op de dag dat de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 57, eerste lid, sub b, ten eerste, van de WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was, de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 van de WIA is geëindigd en deze voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Naar aanleiding van het verzoek om een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts op 15 januari 2020 – na bestudering van het dossier – schriftelijk gerapporteerd. De verzekeringsarts overweegt dat eiseres bekend is met chronische pijnklachten en psychische klachten waarvoor zij ook al eerder behandeld is. Uit de melding van eiseres blijkt niet van nieuwe feiten of omstandigheden. De gezondheidssituatie is niet gewijzigd ten opzichte van haar situatie in 2016. Er zijn geen nieuwe diagnoses. De verzekeringsarts ziet dan ook geen reden voor aanpassing van de in 2016 vastgestelde beperkingen.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, was aanwezig bij de hoorzitting en heeft eiseres psychisch geobserveerd en lichamelijk onderzocht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b op 28 juli 2020 gerapporteerd. Bij de psychische observatie is een normaal contact waargenomen. Eiseres stelt zich coöperatief op, belangstellend en assertief. Er is geen sprake van vermoeidheid. Haar motoriek, mimiek en gestiek zijn levendig, maar ook is lijdensdruk waarneembaar. Er doet zich bij het bewustzijn, het geheugen, de aandacht en het denken geen afwijking voor. De stemming is neutraal en er is geen uiting van een angstequivalent. Bij het lichamelijk onderzoek neemt de verzekeringsarts b&b waar dat eiseres gipsspalken om de onderarm en de handen draagt. Er is een normaal loop- en bewegingspatroon. Eiseres zit langdurig stil en komt vlot omhoog. De rug vertoont alleen een lichte beperking bij deflexie van de lumbale wervelkolom. Verder is de actieve flexie van beide schouders beperkt en is er zowel links als rechts sprake van minder knijpkracht in de handen. Eiseres kan een volledige en diepe hurkzit maken, waarbij zij op de rechterknie zit. Op de linkerknie zitten lukt niet.
De verzekeringsarts b&b overweegt dat uit het dossier volgt dat eiseres de behandeling voor de psychische klachten begin februari 2017 heeft afgesloten. Zij is mentaal kwetsbaar en raakt snel uit balans bij stressvolle gebeurtenissen in haar privésituatie en in de procedures tegen het UWV. Dat was zowel eind 2016 als in september 2019 het geval. Er zijn geen nieuwe diagnoses gesteld. De onder invloed van stress variërende stemmings- en spanningsklachten passen bij de eerder gestelde recidiverende depressie en persoonlijkheidsproblematiek. Het psychisch toestandsbeeld is niet objectief verslechterd.
Eiseres heeft al meer dan 20 jaar last van pijnklachten en het merendeel van de klachten is niet geobjectiveerd. De verzekeringsarts b&b verwijst hiervoor ook naar de brieven van de reumatoloog, de neuroloog en de revalidatiearts. Bij het onderzoek is geen aanwijzing gevonden voor het in een eerder stadium geconstateerde Carpaal Tunnelsyndroom noch een verslechtering van de schouderproblematiek. Ook de behandelend sector heeft dat niet vastgesteld. Als er op de datum in geding al sprake is van artrose aan de linkerhand, is dat geen reden voor meer beperkingen. Eiseres gebruikt beide handen nog actief en er zijn al eerder beperkingen voor het handgebruik aan genomen. Het beroep op allergieën heeft in de hoger beroepsprocedure ook niet tot meer beperkingen geleid. De verzekeringsarts b&b handhaaft die insteek. Een urenbeperking is volgens de verzekeringsarts b&b niet aan de orde, omdat er geen sprake is van een aandoening die de moeheid en/of het energieverlies verklaart. De verzekeringsarts b&b verwijst naar het uitgevraagde dagverhaal, waaruit volgt dat eiseres overdag niet slaapt. Eiseres ondergaat geen behandelingen die tot een verminderde beschikbaarheid leiden noch is er aanleiding om een urenbeperking uit preventieve overwegingen te overwegen. De verzekeringsarts b&b concludeert dan ook dat er geen reden is om de primaire beoordeling te wijzigen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 juli 2016. De betreffende beperkingen gelden ook op de datum in geding.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV nagenoeg hetzelfde aangevoerd als in de bezwaargronden, namelijk dat de pijnklachten aan armen, polsen, handen en rug zijn toegenomen, dat de fibromyalgie voor steeds meer klachten zorgt, dat de psychische klachten en PTSS zijn toegenomen en eiseres wenst een urenbeperking op basis van een verhoogde rustbehoefte. In beroep heeft eiseres deskundigen ingeschakeld en is er een gecombineerde psychiatrische en verzekeringsgeneeskundige rapportage ingebracht. Eiseres is door de deskundigen gedurende een drie uur durend onderzoek (middels beeldbellen) onderzocht. De deskundigen stellen in de rapportage dat eiseres op de datum in geding leed aan PTSS. Dit is terug te voeren op herinneringen aan haar jeugd en meerdere auto-ongevallen. Een van de ongevallen deed zich voor in de nieuwjaarsnacht van 2011. In de latere jaren ervaart eiseres herbelevingen. Volgens de deskundigen was er op de datum in geding sprake van een verhoogde staat van paraatheid, met spannings- en angstklachten, anticipatie-angst en vermijding. Dat leidt tot diagnose PTSS. Naast de reeds aangenomen beperkingen is eiseres aangewezen op werk met een vaste en bekende werkwijze en met beperkte zelfstandigheid. Zij is beperkt voor het hanteren van emoties van anderen en aangewezen op enkel incidenteel en kort klantcontact. Verder is zij beperkt voor werk met leidinggevende aspecten en heeft zij een vaste werkplek met vaste collega’s nodig. Daarnaast zou er een duurbeperking van tien uur per week aangenomen moeten worden. Dit op basis van energetische omstandigheden. Overigens volgt uit de rapportage dat eiseres bij de symptoomvalidatietest een zodanige score haalt dat er aanwijzingen zijn voor het aanzetten van klachten.
De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 17 mei 2021 op de rapportage van de deskundigen van eiseres gereageerd. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding voor aanpassing van het verzekeringsgeneeskundig oordeel, omdat de aangegeven geobjectiveerde afwijkingen gering zijn. In de periode dat eiseres bij de psychotherapeut in behandeling was, was er geen sprake van PTSS. Het oordeel van de deskundigen van eiseres dat daar nu wel sprake van is, sluit daar niet op aan. Het verschil had dan ook beter gemotiveerd moeten worden. Hierbij geldt dat de anamnese niet als basis voor de diagnose kan dienen, nu uit de symptoomvalidatietest volgt dat er sprake is van overdrijven. De verzekeringsarts b&b handhaaft de conclusies van het eigen onderzoek, mede omdat dit onderzoek dichter bij de datum in geding ligt. Verder overweegt de verzekeringsarts b&b dat de waargenomen vermoeidheid van eiseres terug te voeren is op de duur van het beeldbelonderzoek. Er is geen reden om voor de gestelde wegrakingen extra beperkingen op te nemen. Er is niet gebleken van een oorzaak, er is geen sprake van vermijding van activiteiten en er is geen sprake van een zodanige frequentie dat dit het opleggen van beperkingen rechtvaardigt. Tot slot handhaaft de verzekeringsarts b&b de eerder in bezwaar afgewezen urenbeperking.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de klachten aan de schouders en de psychische klachten. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b volgt een samenvatting van de relevante medische stukken in het dossier. Het onderzoek was voldoende op de klachten gericht en de verzekeringsarts b&b heeft deugdelijk gemotiveerd per onderdeel uiteen gezet waarom hij geen reden ziet voor aanpassing van het primaire oordeel. Bij de opstelling van de FML in 2016 is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Deze beperkingen golden ook nog op de datum in geding.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de overwegingen van de verzekeringsarts b&b dat er geen reden is voor het in aanmerking nemen van extra beperkingen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de rapportage van de deskundigen van eiseres volgt dat er geen indicatie was voor het verrichten van nader lichamelijk onderzoek. De lichamelijke klachten van eiseres zijn door andere specialisten al onderzocht. Tevens heeft de verzekeringsarts b&b eiseres in bezwaar lichamelijk onderzocht. De resultaten hiervan gaven geen aanleiding om extra beperkingen aan te nemen. Tevens geldt dat eiseres thans niet meer onder behandeling staat voor haar lichamelijke klachten en de claim van de toegenomen beperkingen niet berust op nieuwe objectiveerbare gegevens. Naar vaste rechtspraak [2] geldt dat er in deze situatie geen sprake is van een voldoende medisch substraat om de ernst van de pijnklachten te verklaren, zodat met deze klachten – behoudens de al in acht genomen beperkingen – geen rekening kan worden gehouden. De rechtbank gaat voor de lichamelijke klachten derhalve uit van het oordeel van de verzekeringsarts b&b.
Op basis van de door eiseres in het geding gebrachte deskundigenrapportage stelt zij op de datum in geding meer beperkingen te hebben als gevolg van PTSS. De rechtbank stelt vast dat deze conclusie (en de gestelde urenbeperking) vooral terug te voeren is op hetgeen eiseres over haar situatie zelf heeft verklaard. De verzekeringsarts b&b merkt terecht op dat eiseres op de symptoomvaliditeitstest een zodanige score behaalt dat zij geacht kan worden haar klachten te hebben aangezet. In de verklaring van de deskundigen van 22 juni 2021 zijn de resultaten van de symptoomvalidatietest gerelativeerd. De rechtbank beschouwt de betreffende test echter als een wijze om de uitlatingen over gevoelens/klachten van eiseres te objectiveren. Gelet op de score en het gegeven dat de toegenomen beperkingen grotendeels gebaseerd zijn op de anamnese van eiseres is de rechtbank van oordeel dat de bevindingen van de deskundigen van eiseres met voorzichtigheid beschouwd dienen te worden. De rechtbank hecht minder waarde dan eiseres aan de relativering door de deskundigen in de verklaring van 22 juni 2021. In dat verband haalt de rechtbank ook de discrepantie aan tussen enerzijds de aard en de ernst van de door eiseres gestelde (toegenomen) klachten en anderzijds het gegeven dat eiseres nauwelijks behandeling voor de klachten ondergaat. Eiseres ondergaat geen behandeling bij een specialist, er is geen behandelplan en eiseres komt alleen bij de praktijkondersteuner van de huisarts. De anamnese van eiseres en het dossier sluiten dan ook niet op elkaar aan.
De rechtbank is, mede gelet op het zwaarwegend belang van objectiveerbare beperkingen, van oordeel dat de verzekeringsarts b&b een correcte afweging heeft gemaakt. De rechtbank kent onder deze omstandigheden niet het door eiseres gewenste gewicht toe aan rapportage van de deskundigen. De melding toegenomen beperkingen is dan ook terecht afgewezen. Dat betekent dat ook de rechtbank op de datum in geding uitgaat van de FML van 28 juli 2016.
5. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een kostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 13 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 30 maart 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2209 en Centrale Raad van Beroep 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2761.