ECLI:NL:CRVB:2017:4487
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en vaststelling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voor 8 tot 10 uur per week als postbezorger werkte, viel op 10 januari 2013 uit vanwege diverse klachten, waaronder algehele malaise en pijnklachten. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellante met ingang van 8 januari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde haar WIA-uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had het dossier bestudeerd en informatie ingewonnen van verschillende behandelaars. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de diagnoses van fibromyalgie en hepatitis C in hun beoordeling hadden meegenomen en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. Appellante had aangevoerd dat niet alle door de bedrijfsarts genoemde beperkingen in de FML waren opgenomen, maar de Raad oordeelde dat dit niet leidde tot de conclusie dat de FML onjuist was.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat appellante in staat was de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen objectieve oorzaak was voor haar vermoeidheids- en pijnklachten. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.