ECLI:NL:CRVB:2018:1153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als administratief medewerker
Op 18 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich op 2 december 2014 ziek meldde met bekkenklachten tijdens haar zwangerschap. Na een periode van uitkeringen, heeft het Uwv op 29 december 2015 vastgesteld dat appellante per 5 januari 2016 geschikt was voor haar werk als administratief medewerkster. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de klachten van appellante niet objectief waren vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat haar klachten niet voldoende geobjectiveerd waren. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de gronden van appellante voldoende had gemotiveerd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat appellante op 5 januari 2016 in staat was haar eigen werk te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.