ECLI:NL:CRVB:2019:811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant na ziekmelding en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich op 30 april 2014 ziek meldde met rugklachten, had in eerste instantie recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een verzekeringsarts in 2016, werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van bepaalde beperkingen in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv besloot daarop dat appellant per 19 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hadden verricht. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn klachten waren toegenomen, onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De Raad beoordeelde de argumenten van appellant en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De verzekeringsartsen hadden adequaat onderzoek gedaan en de medische gegevens ondersteunden de conclusie dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De ziekmelding van 8 mei 2017 en de daaropvolgende medische afspraken gaven geen aanleiding voor een ander oordeel, aangezien deze gegevens niet relevant waren voor de belastbaarheid op de datum in geding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen.