ECLI:NL:CRVB:2020:1983
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellante had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen had onderschat en dat zij niet in staat was om te werken. De Raad oordeelde dat de in hoger beroep ingebrachte medische stukken geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trokken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.