Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst, alsook de Minister van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de uitspraak van de ontvanger van 30 juli 2018, waarin het bezwaar van de belanghebbende tegen de beschikkingen kennisgeving van verrekening van 12 maart 2018 werd afgewezen. De belanghebbende had recht op een teruggave van Belasting personenauto’s en motorrijtuigen (Bpm) van in totaal € 1.975, maar de ontvanger had deze teruggaven verrekend met een openstaande Bpm-schuld van de belanghebbende. De rechtbank heeft op 17 juni 2021 een zitting gehouden, waar de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de ontvanger aanwezig waren.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om de zaak te behandelen. Dit besluit is gebaseerd op de Invorderingswet 1990, die bepaalt dat tegen besluiten van bestuursorganen, zoals de ontvanger, in bepaalde gevallen geen beroep kan worden ingesteld bij de belastingrechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verrekening van belastingbedragen niet onder de uitzonderingen valt die beroep bij de belastingrechter mogelijk maken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belanghebbende voldoende rechtsbescherming heeft, aangezien hij zijn geschil kan voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de bestuursrechter niet bevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, gezien de onbevoegdheid. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.