In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van een verzuimboete die was opgelegd in verband met een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende, houder van een Citroën C4, had zijn kentekenbewijs geschorst, maar was desondanks op de openbare weg gaan rijden. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op en voegde daar een verzuimboete van 100% aan toe. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat de hoogte van de boete niet passend was gezien de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, die arbeidsongeschikt was en een laag inkomen had. De rechtbank besloot de boete te verminderen tot € 290, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het geval en de berekeningswijze van de naheffingsaanslag. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 2.026 werden vastgesteld. De rechtbank gelastte ook dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem werd vergoed.