ECLI:NL:RBZWB:2021:3633

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5537 en 20_6282
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van onterecht ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die sinds 1 april 2014 een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, had te maken met de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder ontvangen bijstand. Het college had in verschillende besluiten, waaronder besluiten van 24 oktober 2019 en 7 november 2019, de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken en een bedrag van € 14.618,72 teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser had niet gemeld dat hij meerdere voertuigen op naam had en advertenties op Marktplaats had geplaatst, wat leidde tot de conclusie dat hij mogelijk inkomsten had die van invloed waren op zijn recht op bijstand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op goede gronden de bijstandsuitkering heeft ingetrokken. Eiser had erkend advertenties te hebben geplaatst, maar stelde dat hij goederen had geruild en geen significante inkomsten had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij recht had op bijstand. De rechtbank concludeerde dat de schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond vormde voor de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de ontvangen bedragen. Eiser had ook aangevoerd dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om deze redenen te aanvaarden. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/5537 en 20/6282 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. S. van Minderhout,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 oktober 2019 (primair besluit I) heeft het college het recht van eiser op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en het recht op bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten ingetrokken met ingang van 31 januari 2019 en over de maanden augustus 2018, september 2018, november 2018 en januari 2019.
In het besluit van 7 november 2019 (primair besluit II) heeft het college de ten onrechte uitbetaalde bijstandsuitkering en bijzondere bijstand over de periode van augustus 2018, september 2018, november 2018 en januari 2019 tot en met 30 september 2019 teruggevorderd, zijnde een bedrag van € 14.618,72.
In het besluit van 29 november 2019 heeft het college aan eiser een (nieuwe) bijstandsuitkering toegekend met ingang van 31 oktober 2019.
In een afzonderlijk besluit van 29 november 2019 (primair besluit III) heeft het college een betalingsregeling getroffen, in die zin dat vanaf december 2019 maandelijks € 103,04 van eisers bijstandsuitkering zal worden ingehouden ter aflossing van de terugvordering.
In het besluit van 17 januari 2020 (primair besluit IV) heeft het college de betalingsafspraken aangepast en bepaald dat vanaf januari 2020 maandelijks een bedrag van € 4,50 moet worden terugbetaald.
In het besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit I) heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Eisers bezwaar tegen het primaire besluit III is gegrond verklaard, waarbij de inhouding op de uitkering is vastgesteld op € 4,50 per maand.
In het besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit IV ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluiten I (voor zover dit ziet op de primaire besluiten I en II) en het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 juni 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en [aanwezige namens verweerder] namens het college.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser ontvangt sinds 1 april 2014 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
Eiser staat onder bewind en wordt begeleid door een medewerker van [naam organisatie] .
Een mutatiesturing (een signaal uit Suwinet) heeft het college aanleiding gegeven voor een onderzoek naar de rechtmatigheid van eisers bijstandsuitkering. Eiser heeft vanaf 2018 meerdere voertuigen korte tijd op naam gehad. Op verzoek van het college heeft eiser informatie verstrekt over de voertuigen en bankafschriften overgelegd van de rekeningen die op zijn naam staan.
De verkregen informatie gaf het college aanleiding voor vervolgonderzoek. In dat kader heeft een administratief onderzoek plaatsgevonden, is Suwinet geraadpleegd, zijn gegevens bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer opgevraagd en is Marktplaats om inlichtingen verzocht. De resultaten van het onderzoek zijn in een rapport van 7 oktober 2019 weergegeven. Gerapporteerd is onder meer dat eiser een marktplaatsaccount heeft en in de periode van 7 februari 2019 tot en met 22 september 2019 in totaal 420 advertenties heeft geplaatst met een waarde van in totaal € 72.852,-, waaronder voor fietsen en scooters. Ook heeft de rapporteur waargenomen dat eiser voor zijn woning fietsen te koop heeft aangeboden. Verder hebben er 14 voertuigen (brommers en/of scooters) op eisers naam gestaan. Op 3 oktober 2019 heeft een gesprek met eiser plaatsgevonden in het kantoor van de gemeente.
Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek heeft het college met het primaire besluit 1 de bijstandsuitkering ingetrokken en met het primaire besluit II heeft het college de teveel uitbetaalde bijstandsuitkering teruggevorderd.
Op 31 oktober 2019 heeft eiser een (nieuwe) bijstandsuitkering aangevraagd. Op 19 november 2019 vond een gesprek plaats tussen eiser en zijn begeleider van [naam organisatie] enerzijds en twee handhavers van de gemeente anderzijds. Daarin heeft eiser over de verkopen op Marktplaats verklaard:
“ik heb nooit geweten dat ik het moest doorgeven. Ik heb tussen 1000,- en 1500,- euro uit verdient.”
In het besluit van 29 november 2019 heeft het college aan eiser een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 31 oktober 2019.
Het college heeft eerst met het primaire besluit III en vervolgens met het primaire besluit IV besloten maandelijks een bedrag op eisers bijstandsuitkering in te houden.
Met de bestreden besluiten I en II heeft het college de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering in stand gelaten, evenals de betalingsregeling voor zover daarbij € 4,50 per maand op de bijstandsuitkering van eiser wordt ingehouden.
Geschil
2. In geschil is of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser heeft ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. Daarnaast is in geschil of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking recht op bijstand en bijzondere bijstand
4.1.
De te beoordelen periode loopt van augustus 2018 (eerste periode intrekking) tot 24 oktober 2019 (datum intrekkingsbesluit).
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het bij een besluit inzake intrekking van bijstand en bijzondere bijstand gaat om een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan. [1]
4.3.
Het college heeft aan het bestreden besluit de artikelen 17 en 54, derde lid, van de Participatiewet ten grondslag gelegd. Volgens het college is sprake van een onduidelijke inkomenspositie. In de periode dat eiser een bijstandsuitkering ontving heeft hij diverse voertuigen op naam gehad en veelvuldig geadverteerd op Marktplaats. Eiser heeft niet concreet en verifieerbaar inzicht gegeven in hoe hij aan de aangeboden goederen is gekomen, welke goederen zijn verkocht, aan wie deze zijn verkocht, wat ervoor is betaald en wat eiser met de verkoop heeft verdiend. Gebleken is dat eiser vanaf februari 2019 zaken heeft aangeboden voor een totaalbedrag van € 72.852,-. Dat deze zaken zouden zijn verkregen door ruilhandel is niet met bewijsstukken onderbouwd en gezien de grote aantallen onwaarschijnlijk. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd en heeft aangegeven geen administratie of boekhouding bijgehouden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:729 is het college van mening dat, gezien de aard en hoeveelheid advertenties op Marktplaats en het aantal voertuigen op eisers naam, sprake is van handelsactiviteiten. Door geen melding te maken van deze activiteiten heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Het college voert aan dat de inlichtingenplicht eiser duidelijk had kunnen zijn, te meer omdat dit bij de aanvraag van de uitkering is medegedeeld. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser (desnoods met behulp van anderen) om wijzigingen in het inkomen of andere wijzigingen te melden. Dat heeft eiser nagelaten. Hierdoor is volgens het college het recht op bijstand niet vast te stellen.
4.4.
Eiser heeft erkend dat hij in 2018 en 2019 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst. Hij stelt in die periode echter goederen gratis te hebben gekregen en geruild (tegen bijvoorbeeld een tuinset of gereedschap). Een gering aantal goederen is verkocht, waar hij een bedrag van € 1.000,- à € 1.500,- voor heeft ontvangen, en zeker niet het bedrag dat het college noemt. Hij heeft sommige advertenties meerdere malen geplaatst. De zes scooters zijn in de maanden augustus, september, november 2018 en januari 2019 niet verkocht maar geruild. Het ruilen is niet vastgelegd en hij heeft geen bankoverschrijvingen of contant geld ontvangen. Omdat hij geen administratie heeft bijgehouden, kan hij dit niet nader onderbouwen. In 2015 heeft een GZ-psycholoog bij eiser de diagnose zwakbegaafdheid gesteld. Gezien deze beperking heeft hij niet geweten wat de inlichtingenplicht inhoudt en kan hem het niet nakomen daarvan niet verweten worden. Omdat er geen sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden en uit het onderzoek van het college niet of onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser inkomsten genoot, kan het recht op bijstand worden vastgesteld. Er is volgens eiser daarom geen reden voor intrekking van zijn uitkering. Voor zover er wel een redelijke grond is voor intrekking, dan stelt eiser dat intrekking leidt tot een evident onbillijke uitkomst en een onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties.
4.5.
Niet in geschil is dat eiser scooters op zijn naam heeft gehad en vele advertenties op Marktplaats heeft gezet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] rechtvaardigt het feit dat eiser meerdere voertuigen op zijn naam had en vele advertenties op Marktplaats heeft gezet, de vooronderstelling dat eiser handelsactiviteiten heeft verricht en dat de opbrengst hem ten goede is gekomen. Bij het plaatsen van advertenties op Marktplaats en het tijdelijk in bezit hebben van voertuigen moet steeds rekening worden gehouden met inkomsten. Daarom zijn op grond van eveneens vaste rechtspraak van de CRvB [3] het tijdelijke bezit van voertuigen en de advertenties op Marktplaats omstandigheden waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op (de omvang van) het recht op bijstand en dat daarvan onverwijld mededeling moet worden gedaan aan het bestuursorgaan. In dit geval is niet in geschil dat eiser geen melding heeft gemaakt van het tijdelijke bezit van de scooters en de plaatsing van advertenties op Marktplaats. De in artikel 17 van de Participatiewet neergelegde verplichting is een objectieve verplichting, waarbij opzet of verwijtbaarheid geen rol speelt. [4] Of eiser een verwijt kan worden gemaakt voor het niet melden van de vele advertenties op Marktplaats en het tijdelijk op naam hebben van meerdere scooters vanwege zijn zwakbegaafdheid, is daarom in het kader van de intrekking en terugvordering niet van belang. Beoordeeld moet worden of eiser het college had moeten informeren over de advertenties op Marktplaats en de scooters en dit heeft nagelaten. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
4.6.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van het recht op (bijzondere) bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. In dit geval is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij nauwelijks inkomsten uit de verkopen op Marktplaats en/of bij zijn woning heeft ontvangen. Hij heeft namelijk geen administratie of boekhouding van de handel en verdiensten bijgehouden en daarmee ook geen inzicht kunnen geven. Bij het ontbreken van een verifieerbare administratie kan niet worden vastgesteld of eiser recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Het college was dan ook gehouden de (algemene en bijzondere) bijstand van eiser in te trekken.
Terugvordering en aflossingscapaciteit
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt verplicht te zijn om over te gaan tot terugvordering van hetgeen ten onrechte aan uitkering en bijzondere bijstand is ontvangen, als sprake is van intrekking van de uitkering en bijzondere bijstand vanwege schending van de inlichtingenplicht. In dit geval wordt daarom een bedrag van € 14.618,72 door het college van eiser teruggevorderd. Volgens het college is geen sprake van dringende redenen om af te zien van terugvordering.
5.2.
Eiser stelt dat wel sprake is van dringende redenen om af te zien van terugvordering. Hij komt rond van een inkomen rond het bestaansminimum en moet hiervan ook zijn schulden betalen. Eiser heeft geestelijke en lichamelijke beperkingen (rug- en nekklachten) waardoor hij niet in staat is om zelf in zijn inkomen te voorzien. Hij moet rondkomen van € 40,- leefgeld in de week en gaat naar de Voedselbank. Ter onderbouwing is een budgetplan 2020 en een schuldenoverzicht overgelegd. De terugvordering brengt hem in een uitzichtloze situatie en de inhouding op zijn uitkering heeft invloed op zijn geestelijke gezondheid.
5.3.
De rechtbank overweegt dat dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet zich alleen voordoen als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dringende redenen om af te zien van de terugvordering. Daartoe overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiser door de terugvordering een lange periode geconfronteerd zal worden met de afbetaling van een schuld inherent is aan een besluit tot terugvordering. De rechtbank neemt hierbij in acht dat eiser bij de invordering van het teruggevorderde bedrag wordt beschermd door de regels over de beslagvrije voet in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit blijkt ook uit de betalingsregeling die het college heeft getroffen, waarbij € 4,50 op de bijstandsuitkering wordt ingehouden ter aflossing van het teruggevorderde bedrag. Uit het door eiser overgelegde budgetplan blijkt niet dat hij niet in staat is € 4,50 per maand te voldoen. Ook in de door eiser gestelde psychische en lichamelijke klachten ziet de rechtbank geen aanleiding om dringende redenen aan te nemen op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat het college op goede gronden het recht op bijstand en bijzondere bijstand heeft ingetrokken en de uitgekeerde bedragen heeft teruggevorderd. Tevens wordt maandelijks een bedrag op de lopende bijstandsuitkering ingehouden op basis van de aflossingscapaciteit van eiser.
De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 19 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet:
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet:
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete of een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, of 47g, vijfde lid, algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekent het college die kosten en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:311.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 13 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:939 en 15 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2047.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1637 en van 12 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:545.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 19 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4451 en van 15 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2047.