ECLI:NL:CRVB:2019:545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde verkoop via internet en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 juni 2006 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand van appellanten ingetrokken en teruggevorderd omdat zij geen melding hadden gemaakt van hun dochter die via internet goederen had gekocht en verkocht.
De Raad stelt vast dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de verkoopactiviteiten van hun dochter. De dochter had in de periode van 9 september 2014 tot en met 17 maart 2015 een aanzienlijk aantal betalingen ontvangen voor de verkoop van goederen, maar appellanten hebben deze inkomsten niet gemeld bij het college. De Raad oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat het aan appellanten was om aan te tonen dat zij recht hadden op bijstand.
De Raad bevestigt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij recht hadden op volledige of aanvullende bijstand in de periode in geding. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.