Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.969. De inspecteur had in zijn beslissing op bezwaar, gedateerd 31 augustus 2020, de aanslag gehandhaafd en geen inkomensafhankelijke combinatiekorting toegekend.
De rechtbank heeft op 2 juli 2021 een zitting gehouden waar zowel de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2018 op een bepaald adres woonde en dat hij samen met zijn ex-partner drie kinderen heeft. De kinderen stonden echter ingeschreven op het adres van de ex-partner, wat van belang is voor de beoordeling van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank heeft de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2018 in overweging genomen, waarin de zorgverdeling voor de kinderen was vastgelegd.
De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat de kinderen niet op zijn adres stonden ingeschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorg voor de kinderen niet gelijkelijk tussen de ouders was verdeeld, zoals vereist voor de toepassing van de korting. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de kinderen gemiddeld drie dagen per week bij hem verbleven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.