ECLI:NL:HR:2001:AD5044
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en recht op alleenstaande-ouderaftrek
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 augustus 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.916, met toepassing van tariefgroep 2. Na bezwaar is de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
In cassatie is vastgesteld dat de jongste dochter van belanghebbende, geboren in 1989, door de week bij zijn ex-echtgenote verblijft, die recht heeft op kinderbijslag. Belanghebbende haalt zijn dochter doorgaans op vrijdag op en brengt het weekend met haar door, waarna zij op zondag weer wordt opgehaald. Belanghebbende stelt dat zijn dochter in het kalenderjaar meer dan zes maanden tot zijn huishouden heeft behoord, en dat hij daarom recht heeft op de aanvullende alleenstaande-ouderaftrek, zoals bedoeld in artikel 55, lid 6, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
De Hoge Raad oordeelt dat het betoog van belanghebbende faalt. Het verblijf van de dochter bij belanghebbende wordt als te bijkomstig beschouwd, aangezien zij doorgaans niet ten minste 3 tot 3,5 dagen per week bij hem verblijft. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat het oordeel van het Hof, dat er geen sprake is van een zodanige situatie waarin de dochter tot het huishouden van belanghebbende behoort, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.