In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een joint venture, opgericht door een ziekenhuis en een schoonmaakbedrijf, en de inspecteur van de Belastingdienst. De kern van het geschil betreft de vraag of de joint venture en het ziekenhuis in de periode van naheffing voldoen aan de vereisten van financiële en organisatorische verwevenheid, zoals bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zodat zij als fiscale eenheid voor de omzetbelasting kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelt dat er wel sprake is van financiële verwevenheid, aangezien het ziekenhuis 51% van de aandelen in de joint venture bezit. Echter, de rechtbank concludeert dat niet aan het vereiste van organisatorische verwevenheid is voldaan. De rechtbank stelt vast dat de joint venture niet in een feitelijke positie van ondergeschiktheid ten opzichte van het ziekenhuis verkeerde, ondanks de aandelenverhouding. De rechtbank verklaart het beroep van de joint venture ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag door de inspecteur terecht is opgelegd.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.