Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een geheimhoudingsbeslissing genomen in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 28 mei 2021 een verzoek ingediend om geheimhouding van bepaalde stukken, die hij als vertrouwelijk beschouwde op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het verzoek om geheimhouding deels toegewezen, specifiek voor stukken die onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst vallen. Voor andere passages was de inspecteur niet in staat om voldoende toelichting te geven waarom geheimhouding gerechtvaardigd was, wat leidde tot afwijzing van die delen van het verzoek.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat de aard van de geheimhoudingsprocedure dit niet vereiste en beide partijen geen behoefte hadden aan een mondelinge behandeling. De geheimhoudingskamer heeft de ingediende stukken beoordeeld en afgewogen of de redenen van de inspecteur om geheimhouding te verzoeken zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding van het e-mailbericht aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende. Voor het memo is geheimhouding alleen gerechtvaardigd voor specifieke passages, terwijl voor de overige delen het verzoek is afgewezen.
De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om tegen deze beslissing hoger beroep in te stellen, gelijktijdig met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak.