ECLI:NL:RBZWB:2021:3297

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
BRE-18_2784
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012; boete en belastingrente

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 720.171 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.850, alsook een vergrijpboete van € 50.000 en belastingrente van € 59.109. Na bezwaar van de belanghebbende werd de navorderingsaanslag verminderd, maar de boete en belastingrente bleven gehandhaafd. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 19 februari 2021 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht een navorderingsaanslag had opgelegd, omdat er sprake was van een nieuw feit, namelijk een politierapport dat was overgedragen aan de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende opzettelijk onjuiste inlichtingen had verstrekt door inkomsten uit handel in [beslag] niet op te geven in zijn aangifte. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de navorderingsaanslag op een redelijke schatting had gebaseerd, maar dat de schatting niet geheel redelijk was. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd naar een verzamelinkomen van € 239.181 en de boete verlaagd naar € 31.808, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank heeft de belanghebbende in de proceskosten veroordeeld en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak hebben beoordeeld op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/2784
uitspraak van 21 mei 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderings-aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 720.171 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.850. Voorts is gelijktijdig bij beschikking een vergrijpboete van € 50.000 opgelegd en bij beschikking belastingrente van € 59.109 berekend.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2018 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 634.175 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.850, de boete gehandhaafd en de belastingrente herrekend naar € 51.350.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 mei 2018, ontvangen bij de rechtbank op 3 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. drs. A. Beckers, verbonden aan Beckers & Bergmans advocaten te [woonplaats] , en namens de inspecteur, [verweerder 1] en [verweerder 2] .
1.6.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende woont in het jaar 2012 op het adres [adres] te [woonplaats] met twee van zijn kinderen, [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] . In de naastgelegen woning, [adres buren] woont de moeder van [jongmeerderjarige 3] , [moeder] . Het derde kind van belanghebbende, [jongmeerderjarige 4] ), is woonachtig bij de moeder.
2.2.
In 2012 drijft belanghebbende een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] aan de [adres eenmanszaak] te [woonplaats] . De activiteiten van de eenmanszaak zijn het importeren en exporteren van een groothandel in [activiteit eenmanszaak] . In het bijzonder de verkoop van [activiteit eenmanszaak] in de vorm van een [activiteit eenmanszaak] .
2.3.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 februari 2013 een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2012 uitgereikt. Op 31 maart 2013 is een verzoek tot uitstel voor het indienen van de aangifte gedaan. Op grond van de BECON-regeling is aan het verzoek tegemoet gekomen. Belanghebbende heeft na een herinnering en een aanmaning de aangifte niet binnen de op de aanmaning gestelde termijn ingediend.
2.4.
Op [invaldatum] heeft de politie een inval gedaan bij belanghebbende en hem aangehouden wegens overtreding van de [overtreding] .
2.5.
Bij de inval is bij belanghebbende 1.097,3 [beslag] en [beslag] aan contanten in beslag genomen.
2.6.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende heeft de politie een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict opgemaakt. Dit rapport met nummer [politierapport] (hierna: het politierapport) dateert van [data politierapport] . Het politierapport is gebaseerd op de onderzoeksperiode van [transactiedatum] tot en met [invaldatum] . Op basis van het RIEC-convenant heeft de politie het politierapport met de Belastingdienst gedeeld.
2.7.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 december 2014 een ambtshalve aanslag opgelegd met een verzamelinkomen van € 69.850. Het verzamelinkomen bestaat voor € 65.000 uit inkomen uit werk en woning en voor € 4.850 uit inkomen uit sparen en beleggen.
2.8.
Op 11 april 2016 heeft belanghebbende alsnog een aangifte ingediend, naar een negatief verzamelinkomen van € 1.021. Het verzamelinkomen bestaat geheel uit inkomen uit werk en woning.
2.9.
Op 9 december 2017 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd gebaseerd op de uitkomsten van het politierapport. De inspecteur heeft daarbij het inkomen gecorrigeerd met een bedrag van € 655.171 aan resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW).
2.10.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar ingediend.
2.11.
Bij vonnis van rechtbank Limburg is belanghebbende op 26 juli 2017 veroordeeld. De volgende feiten zijn bewezenverklaard:
“1.
op 23 februari 2013 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram, zijnde [beslag] een middel als bedoeld in de bij de [overtreding] behorende lijst II;
2.
op [invaldatum] te [woonplaats] , opzettelijk heeft verstrekt een hoeveelheid van ongeveer 920 [beslag] , zijnde [beslag] een middel als bedoeld in de bij de [overtreding] behorende lijst II,
en
op [invaldatum] te [woonplaats] en/of Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 920 [beslag] , zijnde [beslag] een middel als bedoeld in de bij de [overtreding] behorende lijst II;
3.
op [invaldatum] te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 137,3 [beslag] , zijnde [beslag] een middel vermeld op de bij de [overtreding] behorende lijst II;
4.
op 13 juni 2013 te Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer [beslag] , zijnde [beslag] een middel als bedoeld in de bij de [overtreding] behorende lijst II.”
Belanghebbende heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.12.
De inspecteur heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Belanghebbende is voor feiten uit het jaar 2012 niet strafrechtelijk veroordeeld, en daarom is de kostenbeperking ten onrechte toegepast. De inspecteur heeft alsnog rekening gehouden met de kosten van € 55.930, zoals opgenomen in het politierapport. Ook was ten onrechte geen rekening gehouden met een verdeling van de inkomsten bij de transactie van [beslag] van [transactiedatum] . De netto omzet van € 60.130 is voor 50% toe te rekenen aan belanghebbende. De inspecteur heeft het ROW teruggebracht tot een bedrag van € 569.175. en het verzamelinkomen vastgesteld op een bedrag van € 634.175.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Heeft de inspecteur terecht een navorderingsaanslag opgelegd?
- Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de vereiste aangifte niet is gedaan?
- Is de navorderingsaanslag naar een juist bedrag vastgesteld?
- Heeft de inspecteur de beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
- Is de boetebeschikking terecht en juist vastgesteld?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en boetebeschikking.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, slechts ten aanzien van de kostenvergoeding in de bezwaarfase. Voor het overige concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De rechtbank heeft op 24 maart 2021, een brief met bijlage van belanghebbende ontvangen. Omdat dit stuk is binnengekomen na de sluiting van het onderzoek en de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen, is het stuk buiten beschouwing gelaten bij het doen van deze uitspraak. Gelet op artikel 2.16, lid 3, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 wordt de brief wel in het dossier opgenomen. Om die reden zal een kopie daarvan ook naar de inspecteur worden gestuurd, opdat deze kennis heeft van het volledige dossier.
Navordering
4.2.1.
Op grond van artikel 16, lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2.2.
Een belastingplichtige is te kwader trouw in de zin van artikel 16, lid 1 AWR indien hij de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. [1] Er is sprake van onthouden van inlichtingen als op de belastingplichtige een wettelijke verplichting rust informatie te verstrekken. Daarvan is sprake indien hij is uitgenodigd tot het doen van aangifte of als hem vragen zijn gesteld. [2] Op de inspecteur rust de bewijslast zowel indien hij zich beroept op een nieuw feit als op kwade trouw.
4.2.3.
De inspecteur heeft primair gesteld dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd omdat sprake is van een nieuw feit. Het nieuwe feit bestaat uit het politierapport dat in het kader van het RIEC-convenant door de politie is overgedragen aan de Belastingdienst, zie 2.6. Het politierapport was, aldus de inspecteur, ten tijde van de primaire aanslag IB/PVV 2012 nog niet bekend. Subsidiair stelt de inspecteur dat sprake is van kwade trouw, aangezien belanghebbende inkomsten heeft verkregen uit handel in [beslag] zoals volgt uit het politierapport en vervolgens deze inkomsten niet in zijn aangifte heeft opgenomen, waardoor hij bewust de inspecteur de juiste inlichtingen heeft onthouden dan wel onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. De inspecteur heeft zijn standpunt nader onderbouwd met een vermogensvergelijking, waarbij de gegevens uit de aangifte van belanghebbende zijn vergeleken met de NIBUD cijfers voor het voorzien in levensonderhoud. Daaruit volgt dat belanghebbende meer inkomsten dan hij heeft opgegeven, moet hebben genoten om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
Belanghebbende betoogt dat het politierapport op [data politierapport] is gedateerd en dat de aanslag op 24 december 2014 is opgelegd. Belanghebbende betoogt daarom dat een nieuw feit ontbreekt omdat de inspecteur al bekend was of had kunnen zijn met het politierapport ten tijde van het opleggen van de aanslag. Van kwade trouw is volgens belanghebbende geen sprake omdat hij in 2012 geen inkomsten uit [beslag] heeft genoten. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij naast het inkomen dat hij heeft aangegeven nog contante betalingen heeft ontvangen voor de verkoop van sieraden en goederen aan bekenden en een pandjeshuis, op momenten dat hij niet over voldoende geld beschikte. Daarnaast zou zijn zus in 2011 een geldlening aan hem hebben afgelost.
4.2.4.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen wanneer de inspecteur het politierapport heeft ontvangen. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of sprake is van kwade trouw. De door de inspecteur opgestelde vermogensvergelijking geeft aan dat het door belanghebbende aangegeven inkomen over 2012 niet afdoende was om in het levensonderhoud te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat belanghebbende in 2012 andere bronnen van inkomen heeft gehad die hij niet in zijn aangifte IB/PVV over 2012 heeft aangegeven. De verklaringen die belanghebbende voor het tekort heeft gegeven, zijn niet nader onderbouwd. De rechtbank acht deze verklaringen niet aannemelijk aangezien daarvoor geen verdere ondersteuning in de stukken is te vinden. Uit het door de inspecteur overgelegde politierapport volgt dat belanghebbende in 2012 en 2013 betrokken is geweest bij [beslag] . De inkomsten daarvan heeft hij niet in zijn aangifte IB/PVV over 2012 opgegeven. Belanghebbende is weliswaar alleen veroordeeld voor feiten in 2013 maar dat betekent niet dat hij in 2012 niet ook betrokken was bij de [beslag] . Naar het oordeel van de rechtbank moet belanghebbende zich ervan bewust zijn geweest dat hij inkomsten uit [beslag] in zijn aangifte IB/PVV over 2012 diende aan te geven en heeft hij aldus de inspecteur bewust onjuiste inlichtingen verstrekt.
4.2.5.
De inspecteur heeft gelet op het oordeel van de rechtbank in 4.2.4 terecht een navorderingsaanslag opgelegd.
Omkering bewijslast
4.3.1.
Op grond van artikel 27e, lid 1 AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, AWR geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn. [3] De omkering van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte geldt ook in de procedure met betrekking tot een navorderingsaanslag. Dit is niet anders in het geval dat de aangifte te laat wordt gedaan, nadat de primitieve aanslag is opgelegd, maar voordat de navorderingsaanslag is opgelegd. [4]
4.3.2.
De inspecteur stelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan omdat belanghebbende na de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning pas aangifte heeft gedaan nadat de primitieve aanslag was opgelegd en dus niet binnen de termijn van de aanmaning aangifte heeft gedaan. Belanghebbende bestrijdt niet dat hij na afloop van de termijn van de aanmaning in 2016 aangifte heeft gedaan.
4.3.3.
Tussen partijen staat van dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte en dat de inspecteur hem schriftelijk heeft herinnerd en op 4 juli 2014 heeft aangemaand. De termijn voor het doen van aangifte verliep op 18 juli 2014. Op 24 december 2014 heeft de inspecteur een ambtshalve aanslag opgelegd. Vervolgens heeft belanghebbende op 11 april 2016 zijn aangifte IB/PVV 2012 ingediend, ruim na de aanmaningstermijn en de opgelegde ambtshalve aanslag. Deze aangifte is niet gedaan binnen de door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet de vereiste aangifte gedaan voor het jaar 2012, waardoor sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Bedrag van de aanslag/Redelijke schatting
4.4.1.
De omkering van de bewijslast houdt niet in dat de inspecteur de aanslag naar willekeur mag opleggen. Hij behoort de aanslag te baseren op een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. [5] Het vereiste van een redelijke schatting strekt ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld. Indien de door de inspecteur gebruikte gegevens kunnen worden geaccepteerd als basis voor de redelijke schatting, ligt het op de weg van belanghebbende om, voor zover hij de juistheid van die gegevens of de juistheid anderszins van de schatting van de inspecteur betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren.
Voor de beoordeling of de schatting redelijk is, dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een navorderingsaanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven. [6] Daarvan uitgaande zal de inspecteur op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten dienen te verschaffen waaruit is af te leiden dat zijn berekening of schatting van de navorderingsaanslag niet onredelijk en dus niet willekeurig is. [7] Indien de hoogte van de schatting wordt betwist, komt de belastingrechter de bevoegdheid toe de schatting op redelijkheid te toetsen en zo nodig door een eigen in goede justitie opgemaakte schatting te vervangen. [8]
4.4.2.
De inspecteur heeft zijn schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning gebaseerd op het politierapport waaruit volgt dat belanghebbende in [beslag] heeft gehandeld. In het politierapport zijn de verschillende transacties opgenomen waarbij gehandeld is in [beslag] . De inspecteur heeft alle transacties in 2012 in aanmerking genomen voor het vaststellen van de opbrengst verminderd met de kosten. De inkomsten uit [beslag] zijn aldus als resultaat uit overige werkzaamheden vastgesteld op € 569.175.
4.4.3.
Ter zitting heeft belanghebbende aangevoerd dat er verschil moet worden gemaakt tussen handel in [beslag] en verkoop van [beslag] . Bij het bepalen van de opbrengst gaat de inspecteur, volgens belanghebbende, ten onrechte uit van de opbrengst van volgroeide [beslag] . De sms-berichten gaan over [beslag] , terwijl het politierapport zich niet richt op de verkoop van [beslag] maar alleen de opbrengst van volgroeide [beslag] berekent. Indien uit wordt gegaan van de sms-berichten blijft slechts een fractie van de opbrengst over, waardoor sprake is van een onredelijke schatting.
4.4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur voor het vaststellen van inkomsten uit [beslag] mocht afgaan op het politierapport dat door de Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche ambtsedig is opgemaakt ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek [strafrechtelijk onderzoek] waarbij belanghebbende betrokken was. Het politierapport verschaft aanknopingspunten waaruit is af te leiden dat belanghebbende inkomsten uit [beslag] heeft genoten en hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen. Dat volgt onder andere uit de volgende passages uit het politierapport:

5.2.1.3 Standaardberekeninq en norm
Ten aanzien van de berekening ben ik uitgegaan van de in de geïntercepteerde communicatie genoemde bedragen. Wanneer er niet over bedragen werd gesproken ben ik uitgegaan van de
Bijlage 2“Standaardberekening en normen” van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna [rapport] ) zoals deze zijn uitgebracht in 2005 en 2010. Daar de kosten en opbrengsten van diverse factoren afhankelijk zijn en deze gedetailleerd worden toegelicht in het genoemde stuk, licht ik deze bedragen toe door te verwijzen naar de bijlagen van deze rapportage.
Volgens het [rapport] is een bedrag van € 3,280,- per kilogram gedroogde [beslag] realistisch om te hanteren voor het berekenen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Wanneer er in de
communicatie tussen [belanghebbende] en [medeverdachte] wel bedragen werden genoemd, ging dit om
bedragen tussen € 3.700,- en € 5.200,- per kilo gedroogde [beslag] . Dit betekent dat de berekening van het wederrechterlijk verkregen voordeel in het voordeel van [belanghebbende] is daar waar er geen prijzen in de communicatie worden genoemd.
5.2.1.4 Kweken van [beslag]
Uit communicatie tussen [belanghebbende] en [medeverdachte] is het vermoeden ontstaan dat zij zich niet alleen bezig hielden met de handel in [beslag] maar tevens het kweken van [beslag] :
[belanghebbende] en [medeverdachte] communiceren onder andere op [transactiedatum] over het kopen van [beslag] :
19-11-2012 11:45 [medeverdachte] : Moet je iets van kleine hebben morgen?
19-11-2012 12:24 [medeverdachte] : Heb je die am kleine nog?
19-11-2012 13:14 [belanghebbende] : JA
19-11-2012 13:15 [medeverdachte] : Ok. Zet me er 125 aan de kant. Moest je nog gewone kleine morgen hebben?
19-11-2012 13:29 [belanghebbende] : Oke
19-11-2012 13:36 [belanghebbende] : 400
19-11-2012 13:36 [medeverdachte] : Je bedoelt 4000. Haha
19-11-2012 13:42 [belanghebbende] : 440
19-11-2012 13:43 [medeverdachte] : Ok
[belanghebbende] en [medeverdachte] communiceren op 23 november 2012 over een deels mislukte oogst:
23-11-2012 10:41 [medeverdachte] : Krijg sms dat die 125am kleine kapot zijn gegaan van dinsdag
23-11-2012 10:43 [belanghebbende] : Dat is kut
23-11-2012 10:43 [medeverdachte] : Ja waren ook al bruin van onder
23-11-2012 10:43 [belanghebbende] : Oke
23- 11-2012 10:44 [medeverdachte] : Die zal hij toch wel vergoeden doe ik ook altijd
[belanghebbende] en [medeverdachte] communiceren onder andere op 24 mei 2013 over het regelen van knippers:
24-05-2013 17:08 [medeverdachte] : Zou jij nog een paar werkers erbij kunnen regelen vanavond want ze zijn maar met zijn 7e
24-05-2013 17:09 [belanghebbende] : Probeer ik
24-05-2013 17:09 [medeverdachte] : Ok
24-05-2013 17:24 [belanghebbende] : 3 erbij. En materiaal staat klaar.
[belanghebbende] en [medeverdachte] communiceren onder andere op 13 december 2012 over natte [beslag] :
13-12-2012 14:58 [medeverdachte] : Als nat wat ik morgen krijg niet goed genoeg is kan ik die van jou pakken zaterdag. Dat weet ik morgen voor 1u
13-12-2012 15:03 [belanghebbende] : Heb het algeregeld.gr
13-12-2012 15:03 [medeverdachte] : Ok
Daar zij over de hele keten van het kweken van [beslag] communiceren waaronder het kopen van [beslag] , een deels mislukte oogst, het regelen van knippers en het verkopen van natte [beslag] en zij gezien de frequentie en ervaring niet meer in een experimenteerfase zitten en verdere communicatie over mislukte oogsten is uitgebleven, ga ik er van uit dat de door [belanghebbende] gekochte [beslag] zijn opgekweekt en tot oogsten hebben geleid.
(…)
5.2.1.7 Tussenhandel
Er wordt in de communicatie tussen [belanghebbende] en [medeverdachte] vrijwel niet gesproken over het opkopen en doorverkopen van partijen [beslag] . Omdat de transactie op 18 april 2013 weinig twijfel laat dat [belanghebbende] een partij van [medeverdachte] koopt, neem ik deze mee in deze rapportage alszijnde doorverkocht door [belanghebbende] voor [kiloprijs] per kilo. Deze [kiloprijs] is afgeleid van de marges die worden gehanteerd voor [medeverdachte] in de ontnemingsrapportage met [ontnemingsrapportage] . Omdat er verder enkel wordt gecommuniceerd over de hele keten van het kweken van [beslag] zoals de inkoop van [beslag] , het planten, mislukte oogsten, het knippen, het oogsten, het drogen en verkopen
hanteer ik in deze rapportage de in de communicatie tussen [medeverdachte] en [belanghebbende] genoemde kilo's als product van eigen kweek afkomstige [beslag] .
5.2.1.8 Dubbeltelling
Aan de hand van de communicatie tussen [belanghebbende] en [medeverdachte] over de verschillende fases in het kweekproces, heb ik proberen vast te stellen of er dubbeltellingen hebben plaatsgevonden in deze rapportage. Enkel de transacties in paragrafen 5.2.2.15 en 5.2.2.16 komen op het eerste gezicht overeen qua kilogrammen, echter wordt er gecommuniceerd alsof het twee verschillende partijen betreffen. Hierdoor ga ik in deze rapportage er van uit dat er niet twee keer over dezelfde partij is gecommuniceerd.”
De inspecteur heeft voor zijn schatting alle transacties betrokken vanaf de periode vanaf [transactiedatum] tot en met [transactiedatum] . Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen redelijke schatting. In het politierapport is bij het vaststellen van de opbrengsten niet alleen uitgegaan van de verkoop van [beslag] en [beslag] . Tevens zijn de aangekochte [beslag] berekend naar opbrengsten van volgroeide [beslag] . Dat betekent dat bij de aangekochte [beslag] ervan uitgegaan is dat deze [beslag] zijn opgekweekt en tot oogsten hebben geleid. De inspecteur heeft bij zijn schatting van het inkomen over 2012 er echter geen rekening mee gehouden dat aangekochte [beslag] niet onmiddellijk tot een opbrengst kunnen leiden omdat zij eerst moeten volgroeien. De [beslag] van de [beslag] wordt op grond van het [rapport] geschat op maximaal 10 weken. [9] Belanghebbendes betoog dat de schatting niet redelijk is, slaagt daarom in zoverre. Voor het overige heeft belanghebbende niet aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.4.5.
De rechtbank zal gelet hierop het bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning in goede justitie vaststellen. Slechts bij de aangekochte [beslag] vóór 23 oktober 2012 zal de rechtbank ervan uitgaan dat belanghebbende de opbrengst van de [beslag] gelet op de [beslag] , in 2012 heeft genoten. De rechtbank zal aan de hand van het politierapport de inkomsten uit [beslag] op grond van de volgende transacties schatten:
Opbrengst
Datum transacties
Verkoop [beslag]
Koop [beslag]
Verkoop (natte/droge) [beslag]
[transactiedatum]
€ 875
[transactiedatum]
€ 54.957,90
[transactiedatum]
€ 30.065,14
[transactiedatum]
€ 5.907,32
[transactiedatum]
€ 570
[transactiedatum]
€ 218,75
[transactiedatum]
€ 34.736,60
[transactiedatum]
€ 30.036,60
[transactiedatum]
€ 11.964,64
€ 1.663,75
€ 54.957,90
€ 112.710,30
Totale opbrengst
€ 169.331,95
De rechtbank schat de totale opbrengst van [beslag] in 2012 op € 169.331, vermeerderd met het reeds vastgestelde inkomen uit werk en woning van € 65.000 leidt dit tot een totaal aan belastbaar inkomen uit werk en woning van € 234.331. De navorderingsaanslag dient te worden verminderd naar een aanslag met een verzamelinkomen van € 239.181.
Beginselen behoorlijk bestuur
4.5.1.
Belanghebbende beroept zich op schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het beginsel van hoor- en wederhoor, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Doordat de beginselen van behoorlijk bestuur niet zijn nageleefd, is belanghebbende van mening dat de navorderingsaanslag niet in stand kan blijven.
4.5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van het beginsel van hoor- en wederhoor. Belanghebbende betoogt dat de inspecteur pas in de beroepsfase een vermogensvergelijking heeft overgelegd en dat hij hier niet goed op kon reageren. De rechtbank verwerpt dit betoog aangezien belanghebbende na het indienen van het verweerschrift op 15 juli 2020 tot de zitting op 19 februari 2021 ruimschoots de mogelijkheid heeft gehad om hierop te reageren en stukken in te dienen. Belanghebbende heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank verwerpt tevens het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende betoogt dat de inspecteur een eigen onderzoek had moeten instellen voor het vaststellen van de navorderingsaanslag en zich niet alleen had mogen baseren op het politierapport en daarom het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank ziet niet in waarom de inspecteur een geheel zelfstandig onderzoek zou moeten starten en zich niet zou mogen baseren op het politierapport. Bovendien heeft de inspecteur ter ondersteuning van zijn standpunt tevens een vermogensvergelijking opgesteld.
Tot slot is er geen sprake van schending van het motiveringsbeginsel. De inspecteur heeft, nog voordat de navorderingsaanslag is opgelegd, de onderbouwing daarvan bij brief van 6 september 2017 meegedeeld aan belanghebbende. Deze onderbouwing is weliswaar summier maar leidt niet tot schending van het motiveringsbeginsel nu het belanghebbende duidelijk moet zijn geweest waar de inspecteur de navorderingsaanslag op heeft gebaseerd. Bovendien zou een eventuele schending van dit beginsel nog niet leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
Belastingrente
4.6.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Aangezien de navorderingsaanslag wordt verminderd, moet ook de belastingrente dienovereenkomstig worden verminderd.
Vergrijpboete
4.7.1.
Op grond van artikel 67e, lid 1 AWR kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100% van de in het tweede lid van dat artikel omschreven grondslag voor de boete, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Paragraaf 25, lid 3 van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst (hierna: BBBB) bepaalt dat de inspecteur bij opzet een vergrijpboete kan opleggen van 50%. De bewijslast voor opzet of grove schuld ligt bij de inspecteur.
4.7.2.
Bij de beoordeling of een boete passend en geboden is, kan rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de boetegrondslag is vastgesteld met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. [10]
4.7.3.
De inspecteur betoogt dat belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een te laag bedrag aan belasting zou betalen. Belanghebbende heeft namelijk een aangifte ingediend waarin hij zijn aanzienlijke inkomsten uit [beslag] niet heeft aangegeven. Hij had zich ervan bewust moeten zijn dat hij deze inkomsten moest aangeven, en daarmee is sprake van opzet aldus de inspecteur. In beginsel is de boete bij (voorwaardelijk) opzet 50% van het bedrag van de aanslag (par. 25 lid 3 BBBB). Maar gelet op de omvang van de correctie heeft de inspecteur de boete verminderd naar € 50.000.
4.7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Belanghebbende heeft in de op 11 april 2016 ingediende aangifte IB/PVV 2012 een negatief verzamelinkomen opgegeven, terwijl uit het politierapport volgt dat hij in 2012 betrokken was bij [beslag] . De rechtbank acht aannemelijk dat hij daaruit inkomsten heeft genoten. Deze inkomsten heeft hij niet in zijn aangifte vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, dat de aanslag tot een te laag bedrag is opgelegd en heeft dit mogelijke gevolg bewust aanvaard. Een vergrijpboete van 50% is dan naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats. De boete is daarom terecht opgelegd.
4.7.5.
De rechtbank ziet wel aanleiding tot matiging van de boete met 15%, gelet op de omkering van de bewijslast. Bij de berekening van het genoten voordeel is namelijk uitgegaan van schattingen van de opbrengsten uit het [rapport] . Dit betekent dat de rechtbank de boete berekent op € 37.422. De rechtbank acht deze boete passend en geboden.
4.7.6.
Tot slot vormt de duur van de procedure aanleiding voor de rechtbank om de boete ambtshalve verder te matigen, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase. Hof Amsterdam heeft uitgangspunten vastgesteld voor de matiging van een boete indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal daarvan uitgaan. [11] De inspecteur heeft de navorderingsaanslag en de op te leggen boete op 6 september 2017 aangekondigd. De redelijke termijn is daarom overschreden met een periode van een jaar tot twee jaar waardoor de boete verder wordt gematigd met 15% naar een boete van € 31.808.
4.8.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigt.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 239.181;
  • vermindert de boete naar € 31.808;
  • vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.598;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 mei 2021 door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.H.M. Fluitsma, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl/ Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.HR 11 juni 1997, ECLI:NL:PHR:1997:AA2160, BNB 1997/384.
2.HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638, r.o. 3.1.3.
3.HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675.
4.HR 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676.
5.HR 29 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8552, BNB 1993/330.
6.HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324.
7.HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311.
8.HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9047.
9.
10.HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962.
11.Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.