Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee belanghebbenden en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbenden, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], hebben verzocht om vergoeding van kosten die zij hebben gemaakt in verband met de behandeling van hun bezwaren tegen navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur navorderingsaanslagen heeft opgelegd aan [belanghebbende 1] voor de jaren 2013, 2014 en 2015, en een definitieve aanslag voor het jaar 2016. Tevens heeft [belanghebbende 2] een navorderingsaanslag ontvangen voor het jaar 2015. Beide belanghebbenden hebben bezwaar aangetekend tegen deze beslissingen, waarbij de inspecteur deels tegemoet is gekomen aan hun bezwaren en forfaitaire kostenvergoedingen heeft toegekend voor de bezwaarfase.
De rechtbank heeft het beroep van [belanghebbende 1] ontvankelijk verklaard, maar heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een bovenforfaitaire kostenvergoeding rechtvaardigen. De rechtbank heeft overwogen dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er voldoende overleg is geweest tussen de partijen. De rechtbank heeft de beroepen van beide belanghebbenden ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.