ECLI:NL:GHSHE:2023:896

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
21/01010
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kostenvergoeding in belastingzaak met betrekking tot navorderingsaanslag vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op een integrale of boven-forfaitaire kostenvergoeding voor de bezwaarfase na het opleggen van een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (VPB) door de inspecteur. De inspecteur had eerder een forfaitaire kostenvergoeding toegekend, maar belanghebbende was van mening dat de kosten voor notaris- en makelaarsdiensten volledig vergoed dienden te worden. Het hof oordeelt dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de kosten niet volledig te accepteren. De bewijslast voor de zakelijkheid van de kosten lag bij belanghebbende, en de beschikbare stukken gaven onvoldoende inzicht in de aard van de verleende diensten. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die eerder het verzoek om een boven-forfaitaire kostenvergoeding had afgewezen. Het hof concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een hogere vergoeding rechtvaardigen, en dat de inspecteur redelijkerwijs tot zijn beslissing kon komen. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01010
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 juni 2021, nummers BRE 20/6399 tot en met 20/6403, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) 2015 (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de (verliesverrekening op de) navorderingsaanslag.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard. De inspecteur heeft een forfaitaire kostenvergoeding toegekend (hierna: beslissing op de kostenvergoeding).
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar en de beslissing op de kostenvergoeding beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 december 2021 gereageerd op het verweerschrift. Belanghebbende heeft bij brief van 5 augustus 2022 een schriftelijke (getuigen)verklaring overgelegd. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.8.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.9.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De pleitnota is doorgestuurd naar de andere partij.
1.10.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.11.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, haar bestuurder, [A] (hierna: [A] ), en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting is gelijktijdig, maar niet gevoegd, de zaak van [BV] (hierna: [BV] ) met het zaaknummers 21/01006 tot en met 21/01009 behandeld.
1.12.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Tot 25 maart 2009 was [B] de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende. [B] is op [datum] 2009 overleden. Zijn nalatenschap bestond, onder andere, uit de aandelen in belanghebbende en 45% van het eigendom van de onroerende zaken aan [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaken). Belanghebbende is eigenaar van de resterende 55% van de onroerende zaken. De erfgenamen van [B] zijn [A] en zijn twee zussen.
2.2.
De akte van de verdeling van de nalatenschap van [B] is in oktober 2015 vastgesteld. Na de verdeling van de nalatenschap is [A] enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende.
2.3.
Belanghebbende heeft met betrekking tot het jaar 2015 aangifte VPB gedaan naar een belastbare winst van € 36.161. Belanghebbende heeft notaris- en makelaarskosten ter hoogte van € 5.984 ten laste van haar winst gebracht. De aanslag VPB 2015 is conform de aangifte aan belanghebbende opgelegd.
2.4.
Tot het dossier behoort een factuur van notariskantoor, [notariskantoor] , met dagtekening 5 oktober 2015 (hierna: de factuur) inclusief een urenstaat die betrekking heeft op door het notariskantoor verrichte werkzaamheden. Het onderwerp van de factuur is “verdeling en levering”. Op de factuur worden de notariskosten waar het in de onderhavige procedure om gaat omschreven als “Honorarium akte van verdeling minus aanbetaling ad EUR 1.500,00 (belast met BTW)”.
2.5.
In zijn brief van 6 november 2018 schrijft de inspecteur aan de belastingadviseur van belanghebbende:
“(…) Ik zal – mede uit oogpunt van doelmatigheid – de aftrek van de volgende kosten accepteren:
 Kosten hypotheekakte € 700 (€ 400 plus € 300)
 Kosten kadaster € 436 (€ 168+€40+€ 168+€ 40+ € 20).
(…)
Resteren de volgende kosten (totaal € 5.984,50, excl. BTW):
 [makelaar] € 250;
 [notariskantoor] € 1.663,50;
 [notariskantoor] € 3.950;
 [notariskantoor] € 121;
Deze kosten zien op de verdeling van de nalatenschap binnen de familie [A] , onder andere de akte van verdeling en levering d.d. 7 oktober 2015 en een taxatie in het kader van de waardebepaling t.b.v. de verdeling van de nalatenschap. Dit zijn privékosten die niet ten laste van het resultaat van de BV mogen komen. Ik ben dan ook voornemens deze kosten te corrigeren. (…)”
2.6.
De inspecteur, in de persoon van [inspecteur 3] , heeft bij vragenbrief van 10 mei 2019 de zakelijkheid van de notaris- en makelaarskosten nogmaals aan de orde gesteld. Naar aanleiding van deze vragen is, in de aanslagfase, een uitvoerige correspondentie tussen (de gemachtigde van) belanghebbende en de inspecteur tot stand gekomen. Daarnaast hebben de inspecteur en (de gemachtigde van) belanghebbende diverse gesprekken met elkaar gevoerd.
2.7.
In het kader van het onderzoek naar de zakelijkheid van voornoemde kosten heeft de inspecteur op 3 juli 2019 telefonisch contact gehad met de desbetreffende notaris, [de notaris] (hierna: de notaris). De inspecteur heeft hiervan een gespreksverslag opgesteld. De notaris is in de gelegenheid gesteld om op dit verslag te reageren en heeft het verslag aangevuld. De schuingedrukte passages uit het onderstaande citaat zijn toevoegingen die de notaris heeft gemaakt:
“(…) Korte samenvatting:
Factuuromschrijving "akte van verdeling" dekt niet geheel de lading van de verrichtte werkzaamheden. Er is namelijk (veel) meer werk c.q. ander werk verricht. Belangrijk onderdeel
vormdede gesprekken die met de familie zijn gevoerd. Mogelijk meer dan vijf gesprekken.
Reeds de erflaters wenstende BV te continueren.
De zoon van erflaters wenstedaarin zijn managementactiviteiten onder te brengen. Daarnaast had hij plannen met het vastgoed. Een derdenprijs zou de verdeling eenvoudiger hebben gemaakt. Bij het ontbreken van een derdenprijs moesten erfgenamen het namelijk eens worden over de waarde, voordat een definitieve verdeling gemaakt kon worden. De erfgenamen (zussen) die de BV / het vastgoed niet zouden continueren moesten zichzelf ervan verzekeren dat er een redelijke prijs werd gehanteerd.
De kern van de gesprekken lag in de urgentie voor het continueren van de B.V. In de B.V. waren immers ook activiteiten ondergebracht die mogelijk gestopt zouden worden. Hierdoor ontstond een continuïteitsprobleem voor de B.V. Als bestuurder van de B.V, heeft de heer [A] ons kantoor, [notariskantoor] , ingeschakeld om tot een goede oplossing te komen.De besprekingen zagen veelal op het onderwerp
continuïteit van de B.V, waarbij ook aspecten alsverdeling/waardering pand/BV-vermogen
een rol speelden. De erfgenamen moesten op een lijn komen voordat er verdeeld kon worden. In het kader van de waardebepaling van het pand is gesproken over de aanwendingsmogelijkheden die de BV had ten aanzien van dit pand (verhuur of zelfs ontwikkeling op termijn).
De complexe berekening van de definitieve verdeling (bijlage bij de akte van verdeling) is een gezamenlijk product. Volgens u had ook een accountantskantoor (mogelijk BDO) hier een rol in, maar dat wist u niet meer zeker. (…)”
2.8.
De inspecteur heeft bij e-mailbericht van 9 augustus 2019 gereageerd op de toevoegingen van de notaris op het gespreksverslag. De inspecteur heeft medegedeeld dat de toevoegingen niet stroken met zijn herinneringen aan het gesprek. De inspecteur heeft, zijnerzijds, het volgende aan het gespreksverslag toegevoegd:
“(…) In dat kader leg ik bijgaand nog een aanvullend item vast:
Tijdens ons telefoongesprek gaf u aan dat u uw rol in de gesprekken met de familie vooral zag als bemiddelaar/mediator (u gaf aan ook beëdigd mediator te zijn) om de familie bijeen te houden. Met name de zussen dienden goed geïnformeerd te worden teneinde te voorkomen dat zij zich benadeeld voelden ten opzichte van zoon van erflater. (…)”
2.9.
Bij brief van 12 juli 2019 heeft de inspecteur het voornemen aangekondigd om de navorderingsaanslag op te leggen, waarbij de belastbare winst met € 5.984 wordt gecorrigeerd tot € 42.145. Ter onderbouwing van dit voornemen wijst de inspecteur erop dat hij niet de indruk heeft dat de gesprekken bij de notaris over de bedrijfsvoering dan wel bedrijfscontinuïteit van belanghebbende gingen, maar dat de nadruk lag op het verdelen van een (privé-)erfenis van de kinderen van [B] , de voormalige directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende. De gesprekken dienden, zijns inziens, derhalve een privébelang.
2.10.
Op 14 september 2019 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbare winst van € 42.145, met dien verstande dat het belastbare bedrag, in verband met de verrekening van verliezen uit voorgaande jaren, op nihil is gesteld.
2.11.
In de bezwaarfase heeft de inspecteur, in de persoon van [inspecteur 4] , het compromisvoorstel gedaan om 50% van de notaris- en makelaarskosten in aanmerking te nemen. De reden voor het doen van dit voorstel is dat de omschrijving op de facturen en de urenstaat van de notaris onvoldoende duidelijkheid biedt over de zakelijkheid. Belanghebbende heeft dit voorstel geaccepteerd. De navorderingsaanslag is verminderd tot een berekend naar een belastbare winst van € 39.153, met dien verstande dat het belastbare bedrag, in verband met de verrekening van verliezen uit voorgaande jaren, op nihil is gesteld. De inspecteur heeft een forfaitaire kostenvergoeding van € 522 toegekend.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op toekenning van een integrale dan wel boven-forfaitaire vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot toekenning van een integrale kostenvergoeding van € 75.000. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft het verzoek om toekenning van een boven-forfaitaire dan wel integrale kostenvergoeding op de volgende gronden afgewezen:
“2.8. Tussen partijen is in geschil of belanghebbenden recht hebben op een bovenforfaitaire kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De berekening van de toegekende forfaitaire kostenvergoeding is niet in geschil.
2.9.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een bovenforfaitaire kostenvergoeding worden verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van een bijzondere omstandigheid is sprake als de inspecteur een besluit neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. [1] Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid. [2]
2.10.
Belanghebbenden stellen dat aan de vereisten voor het verkrijgen van een bovenforfaitaire vergoeding voldaan is. Zij hebben hun standpunt daartoe uitgebreid gemotiveerd. De inspecteur heeft zich tegen het standpunt van belanghebbenden verweerd.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die een bovenforfaitaire vergoeding rechtvaardigt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.12.
De rechtbank is op grond van de inhoud van het dossier van oordeel dat de standpunten van de inspecteur niet willekeurig, bevooroordeeld of onzorgvuldig zijn ingenomen. In het verloop van de procedure is er diverse malen, zowel schriftelijk als mondeling, overleg gevoerd tussen belanghebbenden en de inspecteur. De standpunten van beide partijen zijn daarbij uitgebreid gewisseld. De inspecteur heeft tevens (derden)onderzoek verricht. Uit het uitgebreide dossier volgt volgens de rechtbank dus niet dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Verder overweegt de rechtbank dat de inspecteur de beoordelingsvrijheid heeft om wegens doelmatigheidsredenen de aanslagfase te beëindigen. Om die reden kon de inspecteur ook, zoals in het geval van belanghebbenden, deze fase beëindigen aangezien hij concludeerde dat de standpunten van belanghebbenden en de inspecteur (te) ver uit elkaar lagen. Dat later in de bezwaarfasen overeenstemmingen zijn bereikt die dichtbij eerder tijdens de aanslagregelende fase gedane voorstellen van belanghebbenden komen, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers vindt er in bezwaar een integrale heroverweging plaats. De inspecteur heeft de beoordelingsvrijheid om in de aanslagregeling een ander standpunt in te nemen dan in de bezwaarfase. Gelet op de aard van de materie die in geschil was (verrekenprijsproblematiek en de zakelijkheid van kosten), is het niet ondenkbaar dat er een ander standpunt ingenomen wordt door de inspecteur in de bezwaarfase ten opzichte van de aanslagfase. De rechtbank is dus van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een bovenforfaitaire vergoeding kunnen leiden. Het gelijk is dan ook aan de inspecteur.”
4.2.
Het hof maakt dit oordeel en de gronden waarop het berust tot de zijne.
4.3.
Het hof voegt hier, naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, het volgende aan toe.
4.4.
Dat de inspecteur er in de aanslagfase voor gekozen heeft om geen aftrek toe te staan van de notaris- en makelaarskosten is niet aan te merken als een beslissing die de inspecteur neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. [3] Anders gezegd, deze beslissing is niet aan te merken als een beslissing die tegen beter weten is genomen dan wel gehandhaafd. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de omstandigheid dat in de factuur en de urenstaat niet exact omschreven wordt welke diensten de notaris in het kader van de verdeling van de nalatenschap heeft verleend (zie onder 2.4). Het hof maakt uit de gedingstukken op dat de notaris- en makelaarskosten van € 5.984 betrekking hebben op het voeren van gesprekken met de erfgenamen dan wel het bemiddelen bij gesprekken tussen de erfgenamen, alsmede taxatiekosten in het kader van de waardebepaling ten behoeve van de verdeling van de nalatenschap. De factuur en de urenstaat bieden, zoals hiervoor geschreven, geen duidelijkheid over de inhoud van de gesprekken. Het telefonisch gesprek met de notaris heeft, eveneens, niet geleid tot overeenstemming over de aard en inhoud van de gesprekken, aangezien de notaris en de inspecteur, op cruciale punten, een verschillende herinnering hebben aan hetgeen de notaris hierover heeft verklaard. Gelet op het ontbreken van andere bewijzen die inzicht verstrekken in de inhoud van de gesprekken, acht het hof het weigeren van de notaris- en makelaarskosten in de aanslagfase, gelet op de hierboven genomen onduidelijkheid die ook in de bezwaarfase is geconstateerd (zie onder 2.11), goed verdedigbaar. Het hof acht hierbij van belang dat de bewijslast van de zakelijkheid van de kosten op belanghebbende rust. Mede gelet op de omstandigheid dat de inspecteur een uitgebreid gespreksverslag heeft gemaakt en eveneens uitgebreid heeft toegelicht op welke punten hij een andere herinnering aan het telefonisch gesprek heeft dan de notaris - waaraan het hof niet twijfelt -, acht het hof het voorts niet onzorgvuldig dan wel onrechtmatig dat de inspecteur voorbij is gegaan aan de toevoegingen van de notaris.
4.5.
Het voorgaande wordt niet anders indien het dossier voldoende aanwijzingen zou opleveren dat bij de verdeling van de nalatenschap een (potentieel) zakelijk conflict is ontstaan tussen [A] en zijn zussen over de verhuur van een tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaak (het hof laat in het midden of dit aannemelijk is geworden), aangezien dit niet afdoet aan het onder 4.4 opgenomen oordeel dat de inspecteur zich redelijkerwijs op het standpunt mocht stellen dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gesprekken bij de notaris hierover gingen.
4.6.
Dat de bezwaarbehandelaars uiteindelijk – vanuit het oogmerk om een einde aan het geschil te maken – tot een andere beoordeling zijn gekomen, maakt de beslissing van de inspecteur in de aanslagfase niet tot een beslissing tegen beter weten in dan wel een onzorgvuldige beslissing. Dat belanghebbende in de aanslagfase een uitgebreidere, meer inhoudelijke, beoordeling had verwacht is hiertoe eveneens onvoldoende.
4.7.
In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende betoogt, levert het dossier voorts geen aanwijzingen op dat de inspecteur in de aanslagfase – zonder dat hier redelijkerwijs aanleiding voor bestond – dusdanig veel informatie bij haar heeft opgevraagd dat dit een onzorgvuldigheid dan wel onrechtmatigheid oplevert die noopt tot het toekennen van een hogere vergoeding voor de bezwaarfase. Aan belanghebbende dient toegegeven te worden dat in de aanslagfase een langdurige en moeizame discussie heeft plaatsgevonden met de inspecteur, maar de inspecteur valt, mede gelet op de aard van de materie (zakelijkheid van kosten), op dit punt geen verwijt te maken. Het hof voegt hier aan toe dat het dossier geen aanwijzingen oplevert dat de inspecteur in de aanslagfase vanuit een tunnelvisie heeft gehandeld.
4.8.
Belanghebbende heeft tot slot betoogd dat uit de uitspraak van het hof van 19 december 2013 [4] volgt dat zij aanspraak kan maken op een boven-forfaitaire dan wel integrale kostenvergoeding. Het hof stelt voorop dat de beslissing op een dergelijk verzoek afhankelijk is van de feiten en omstandigheden die in de desbetreffende zaak spelen. De feiten en omstandigheden uit de door belanghebbende aangehaalde procedure wijken op wezenlijke punten af van die in de onderhavige procedure, onder meer omdat in het onderhavige geval geen sprake is van het versneld opleggen en terstond invorderbaar verklaren van belastingaanslagen en in de aanslagfase contact heeft plaatsgevonden met belanghebbende. Reeds om deze reden treft de verwijzing naar deze uitspraak geen doel.
4.9.
Het hof beantwoordt de onder 3.1 opgenomen vraag ontkennend.
Tussenconclusie
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, J.M. van der Vegt en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
J.M.A. van Rooij-Beckers A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
2.Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
3.Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
4.Hof ’s-Hertogenbosch 19 december 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6136.