Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 december 2020 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaalde belastingschulden van een besloten vennootschap (BV). De belanghebbende, die als bestuurder van de BV fungeerde, was aansprakelijk gesteld voor naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting. De ontvanger van de Belastingdienst had de belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 571.044, dat later in bezwaar werd verminderd tot € 524.211. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger op 11 mei 2012 op de hoogte was van de betalingsonmacht van de BV, en dat voor de belastingschulden waarvoor vóór deze datum melding had moeten worden gemaakt, het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur gold. Dit betekende dat de belanghebbende aansprakelijk was voor de loonheffingschulden over de tijdvakken november 2011 tot en met februari 2012.
De rechtbank concludeerde verder dat er vanaf mei 2015 sprake was van aan de belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur, waardoor hij ook aansprakelijk was voor de belastingschulden die betrekking hadden op de tijdvakken vanaf maart 2015. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij niet verantwoordelijk was voor de betalingsonmacht van de BV en dat hij niet had voldaan aan de meldingsverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en beperkte de aansprakelijkstelling tot de openstaande bedragen aan loonheffing en omzetbelasting, zonder boetes, rente en invorderingskosten.