ECLI:NL:RBZWB:2020:6501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_947
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en dringende reden voor ontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WW-uitkering. Eiser, die sinds 2 juli 2012 in dienst was bij zijn werkgever, had zich op 2 juli 2018 ziek gemeld. Het UWV had in een primair besluit van 11 oktober 2019 vastgesteld dat eiser recht had op een WW-uitkering, maar deze niet zou worden uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos was geworden. Eiser had namelijk niet voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen, wat door de werkgever als een dringende reden voor ontslag werd aangemerkt.

Eiser had in beroep aangevoerd dat de werkgever in de opzeggingsbrief had aangegeven dat er geen dringende reden was voor ontslag en dat hij niet verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV zelfstandig moest toetsen of er sprake was van een dringende reden en dat de werkgever voldoende had aangetoond dat eiser niet had meegewerkt aan zijn re-integratie. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden en dat de maatregel van blijvende gehele weigering van de WW-uitkering terecht was opgelegd.

De rechtbank benadrukte dat eiser, ondanks zijn langdurige ziekte, niet had voldaan aan de verzoeken van de bedrijfsarts en de werkgever om in gesprek te gaan over zijn re-integratie. Dit gebrek aan medewerking werd als een dringende reden voor ontslag beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/947 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 oktober 2019 (primaire besluit) heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij per 1 februari 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald.
In het besluit van 21 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser, geboren in 1983, is op 2 juli 2012 in dienst getreden bij [naam BV] BV (hierna: werkgever). Hij werkte gedurende 38 uur per week als medewerker snijkeuken/machine operator groente en fruit. Hij heeft zich op 2 juli 2018 ziek gemeld bij zijn werkgever.
De bedrijfsarts heeft op 23 juli 2018 en in een probleemanalyse van 20 augustus 2018 eiser ongeschikt geacht voor zwaar fysiek inspannend werk en voor extreme koude of hitte.
In een brief van 29 augustus 2018 heeft de werkgever eiser, samengevat, laten weten dat de werkgever aan het UWV een deskundigenoordeel zal vragen over de vraag of eisers (aangepaste) werk passend is voor hem. In afwachting van de uitkomst daarvan zal de loonbetaling vanaf 4 september 2018 worden stop gezet zolang eiser geen aangepaste werkzaamheden verricht en niet aan zijn re-integratieverplichtingen, met name het bespreken van de probleemanalyse, voldoet.
Op 3 september 2018 is een plan van aanpak opgesteld. In een brief van dezelfde datum heeft de werkgever eiser laten weten dat de bedrijfsarts hem geschikt acht voor licht aangepast werk en benoemd welke werkzaamheden bij het bedrijf hiervoor in aanmerking komen.
Eiser is niet gestart met werken.
De werkgever heeft de loonbetaling vanaf 4 september 2018 stop gezet.
Het UWV heeft eiser op 28 november 2018 geïnformeerd over de uitkomst van het deskundigenoordeel, dat zowel eiser als zijn werkgever gevraagd hadden. Volgens de verzekeringsarts was eiser op 4 september 2018 belastbaar voor werk maar wel tijdelijk meer beperkt dan de bedrijfsarts had geadviseerd. Volgens de arbeidsdeskundige was de door de werkgever aangeboden arbeid passend en werd eisers belastbaarheid daarin niet overschreden.
De bedrijfsarts heeft eiser op 14 januari 2019 arbeidsgeschikt geacht voor het eigen en ander werk.
Eiser is niet gestart met werken.
De werkgever heeft met een brief van 30 januari 2019 het dienstverband met eiser met ingang van 1 februari 2019 opgezegd omdat eiser ernstig verwijtbaar handelt door niet te starten in aangepast werk en, ondanks oproepen daartoe, geen contact op te nemen met de werkgever. Volgens de werkgever is er geen sprake van een dringende reden voor ontslag, maar wel van een gegronde reden. Ook is vermeld dat eiser recht heeft op een WW-uitkering als hij instemt met de opzegging.
Eiser heeft op 9 september 2019 een WW-uitkering aangevraagd.
In het primaire besluit heeft het UWV meegedeeld dat eiser weliswaar vanaf 1 februari 2019 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat hij door zijn eigen schuld werkloos is geworden. Hij had namelijk kunnen weten dat zijn gedrag een dringende reden is voor ontslag. Hij is daarom verwijtbaar werkloos.
2.
Standpunt van het UWV
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eisers volhardende weigering om gevolg te geven aan het redelijke verzoek van de bedrijfsarts/werkgever om met zijn leidinggevende in gesprek te gaan over zijn re-integratie, is aan te merken als een arbeidsrechtelijke dringende reden voor ontslag. Eisers gedrag heeft ertoe geleid dat de werkgever met de brief van 30 januari 2019 het initiatief heeft genomen om het dienstverband te beëindigen. Ook al geeft de werkgever aan dat geen sprake is van een dringende reden, het UWV meent dat eisers gedrag van dien aard was dat voortduren van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet van de werkgever kon worden gevergd. Er is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven om te twijfelen aan de dringendheid van de ontslagreden. Het UWV merkt ook op dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de brief van 14 januari 2019 van de bedrijfsarts en op de memo van het telefoongesprek van het UWV met de werkgever van 31 december 2019.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat het dienstverband weliswaar op initiatief van de werkgever is beëindigd, maar dat de werkgever in de opzeggingsbrief van 30 januari 2019 schrijft dat er geen dringende reden is. Verder blijkt uit het bestreden besluit niet dat het UWV voldoende onderzoek heeft verricht naar de aard en ernst van de gedraging, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop eiser de dienstbetrekking heeft vervuld, en de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zal hebben. Bovendien kan eiser het einde van het dienstbetrekking niet worden verweten. Niet blijkt dat dat voldoende is onderzocht. Hij is op 2 juli 2012 in dienst getreden en heeft altijd naar behoren gefunctioneerd. Hij heeft zich arbeidsongeschikt gemeld bij zijn werkgever en zich laten behandelen. Ook heeft hij gehoor gegeven aan de oproepen van de bedrijfsarts. Misschien kon de bedrijfsarts zich geen goed beeld vormen van eisers klachten en beperkingen, omdat eiser het Nederlands niet goed machtig is. Het kan eiser niet worden verweten dat hij, hoewel de bedrijfsarts hem arbeidsgeschikt achtte, zijn werk niet heeft hervat. Eiser is immers niet zelf deskundige om een juiste inschatting te maken en gaat daarom af op zijn subjectieve kijk op zijn klachten. Eiser heeft afspraken gehad met zijn leidinggevende. Ook heeft de werkgever eiser op het verkeerde been gezet door in de opzeggingsbrief te vermelden dat eiser in aanmerking zou komen voor een WW-uitkering.
4.
Geschil
In geschil is of het UWV terecht de maatregel van blijvende gehele weigering als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de WW heeft opgelegd.
Het UWV heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, omdat aan de werkloosheid een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt waarvan eiser een verwijt kan worden gemaakt.
5.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het BW en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 27, eerste lid, eerste zin, van de WW weigert verweerder de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, opgelegd, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
In het achtste lid is bepaald dat het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 7:677, eerste lid, van het BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij.
Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 677, eerste lid, beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
6.
Toetsingskader voor de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in haar uitspraken van 7 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3467, ECLI:NL:CRVB:2018:3468 en ECLI:NL:CRVB:2018:3469) een lijn heeft uitgezet over de manier waarop bij de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid getoetst moet worden of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt en of de werknemer daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
De CRvB heeft in haar uitspraak van 6 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:334) uiteengezet op welke wijze getoetst moet worden of sprake is van een dringende reden in de situatie waarin de werknemer de controlevoorschriften bij ziekte overtreedt of zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan zijn re-integratie. Daaruit volgt dat het enkele door de werknemer zonder deugdelijke grond niet meewerken aan re-integratie geen dringende reden voor ontslag oplevert, maar dat daarvan bij de aanwezigheid van bijkomende omstandigheden wel sprake kan zijn.
Verder volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK2128) dat het UWV zich een eigen oordeel moet vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat het UWV zelfstandig moet onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Ook moet het UWV na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren.
7.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank komt, toetsend aan de lijn die is uitgezet in de uitspraken die in overweging 6. zijn aangehaald, tot het volgende oordeel.
7.1
Dringende reden
7.1.1
De rechtbank stelt voorop dat het UWV er geen rekening mee hoefde te houden dat de werkgever in de brief van 30 januari 2019 heeft gesteld dat geen sprake is van een dringende reden en dat eiser WW-recht zou behouden, omdat, zoals de rechtbank in overweging 6. heeft overwogen, het UWV zelfstandig moet toetsen of sprake is van een dringende reden.
7.1.2
De rechtbank stelt vast dat het UWV eiser met name verwijt dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken van de bedrijfsarts en de leidinggevende/werkgever om met de leidinggevende te gaan praten over zijn re-integratie.
De rechtbank constateert dat eiser de gedragingen die het UWV hem verwijt niet heeft betwist, tot de zitting bij de rechtbank. Eiser heeft op de zitting gesteld dat hij gedurende de ziekteperiode wel afspraken heeft gehad met zijn leidinggevende. De rechtbank gaat aan eisers stelling voorbij, omdat op grond van de informatie die zich in het dossier bevindt het tegendeel voldoende aannemelijk is. De rechtbank wijst in dit verband op de verschillende rapporten van de bedrijfsarts, de brieven van de werkgever aan eiser van 29 augustus en 3 september 2018, de brief van de werkgever aan eiser van 30 januari 2019, het verslag van het telefoongesprek op 31 december 2019 van de medewerker bezwaar van het UWV met een medewerker van de werkgever en de email van dezelfde dag van laatstgenoemde aan het UWV. Bovendien heeft eiser zijn stelling niet concreet en controleerbaar onderbouwd.
De rechtbank is verder van oordeel dat er voldoende bijkomende omstandigheden zijn, als bedoeld in de rechtspraak die wordt vermeld in overweging 6., om van een dringende reden te kunnen spreken. In dit verband is van belang dat de bedrijfsarts in de diverse spreekuurrapporten, die ook aan eiser zijn gestuurd, eiser geschikt heeft geacht voor aangepast werk en hem heeft geadviseerd om in aansluiting op het spreekuur de terugkoppeling door de bedrijfsarts met zijn leidinggevende te bepreken. Bovendien heeft de werkgever, na pogingen om telefonisch en per SMS contact met eiser te krijgen om over de re-integratie te praten, eiser met de brief van 29 augustus 2018 gewaarschuwd dat vanaf 4 september 2018 de betaling van het loon zal worden stop gezet zolang (onder andere) eiser weigert aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen, onder andere en met name het bespreken van de probleemanalyse. Toen dat gesprek uitbleef, heeft de werkgever daadwerkelijk vanaf 4 september 2018 geen loon meer betaald. Verder heeft het UWV in de brief van 28 november 2018 waarmee het deskundigenoordeel aan eiser werd toegestuurd, eiser laten weten dat het belangrijk is dat hij de uitkomst van het deskundigenoordeel zo veel mogelijk gebruikt bij zijn re-integratie. Volgens het deskundigenoordeel werd in de aangepaste werkzaamheden die de werkgever had aangeboden eisers belastbaarheid niet overschreden en was de aangeboden arbeid passend. Hoewel het op grond van het voorgaande voor eiser kenbaar moet zijn geweest wat zijn werkgever van hem verwachtte, heeft eiser volhard in zijn eigen standpunt dat hij helemaal niet kon werken. Ook heeft hij, zo blijkt uit de stukken, geen contact meer opgenomen met zijn leidinggevende hoewel hij vanaf 4 september 2018 geen loon meer kreeg. Het is ook de leidinggevende niet meer gelukt om in contact met eiser te komen.
Dat eiser is afgegaan op zijn subjectieve kijk op zijn klachten, komt voor zijn eigen rekening en risico. Door niet in gesprek te gaan met zijn leidinggevende/werkgever, heeft hij de werkgever en zichzelf de kans ontnomen om te onderzoeken en uit te proberen wat er mogelijk was.
De rechtbank overweegt over de beroepsgrond dat uit de stukken niet blijkt hoe het UWV de wijze waarop eiser de dienstbetrekking heeft vervuld en hoe zijn persoonlijke omstandigheden zijn meegewogen het volgende. Uit de stukken blijkt dat het UWV wist sinds wanneer eiser in dienst was. Ook was het uit de medische stukken op de hoogte van zijn hartklachten en van de omstandigheid dat hem hiervoor geen medicatie was voorgeschreven. Ook zijn psychische klachten en het feit dat hij hiervoor niet werd behandeld waren bekend. De gemachtigde van het UWV heeft tijdens de zitting daaraan toegevoegd dat er in bezwaar en beroep geen omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een ander oordeel moesten leiden. De rechtbank volgt het UWV hierin.
Dat eiser altijd hard en goed heeft gewerkt, zoals hij tijdens de zitting gezegd heeft, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat geen sprake is van dringende redenen, alleen al omdat eiser dit niet concreet en controleerbaar heeft onderbouwd.
7.1.3
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht een arbeidsrechtelijke dringende reden voor de werkgever heeft aangenomen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Daarbij is ook van belang dat de werkgever het initiatief heeft genomen. Ook weegt mee dat eiser vanaf 4 september 2018 geen salaris kreeg uitbetaald, maar dat dat hem er niet toe heeft gebracht om toch met de werkgever te overleggen over de re-integratie.
7.2
Verwijtbaarheid
7.2.1
Volgens eiser kunnen de verweten gedragingen hem niet verweten worden.
Hij heeft in beroep een verslag van de behandelend cardioloog van 27 augustus 2019 ingediend naar aanleiding van een bezoek van eiser de dag ervoor aan de Eerste Hart Hulp. De rechtbank ziet niet in wat dit zegt over eisers verwijtbaarheid. Allereerst gaat het verslag over een moment dat geruime tijd later is dan het moment waarop eiser is ontslagen en hij een WW-uitkering heeft aangevraagd. Bovendien wisten de bedrijfsarts en verzekeringsarts van zijn hartklachten.
De omstandigheid dat de werkgever eiser op het verkeerde been heeft gezet door in de opzeggingsbrief te vermelden dat eiser in aanmerking zou komen voor een WW-uitkering, maakt niet dat de gedragingen die tot het ontslag hebben geleid eiser niet verweten kunnen worden.
Ook eisers beroep op een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal wat bij de bedrijfsarts een rol gespeeld zou hebben en op het ontbreken van eigen deskundigheid, maakt niet dat sprake is van verminderde of geen verwijtbaarheid. Eiser had anderen kunnen inschakelen om zich te laten bijstaan. Bovendien betwist eiser niet wat de bedrijfsarts feitelijk over zijn situatie heeft geschreven. Ook is hij in staat gebleken om in het kader van het deskundigenonderzoek bij de verzekeringsarts van het UWV zijn verhaal te doen.
7.2.2
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de gedragingen eiser niet of minder verweten kunnen worden.
7.3
De rechtbank is daarom van oordeel dat het UWV terecht de maatregel van blijvende gehele weigering als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de WW heeft opgelegd.
8.
Conclusie en proceskosten
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 17 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.