ECLI:NL:CRVB:2017:1017
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na opschorting en verwijtbaarheid van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds 4 juni 1999 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Na een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de bijstand van appellant opgeschort, omdat hij niet was verschenen op twee uitnodigingen voor een gesprek. Vervolgens heeft het college de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, wat appellant aanvecht in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op de gesprekken en dat hij niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd binnen de gestelde termijn. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant verwijtbaar heeft verzuimd om de benodigde informatie te verstrekken. De Raad benadrukt dat de termijn van acht weken voor besluitvorming door het college is bedoeld voor rechtszekerheid en dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de bijstand na acht dagen in te trekken.
De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde, is bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.