ECLI:NL:CRVB:2016:175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/5991 WWB e.v.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen besluiten inzake bijstandsintrekking en terugvordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hulst ongegrond werd verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft op 12 juni 2013 de bijstand van appellant ingetrokken en op 1 juli 2013 de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk, omdat appellant de termijn voor het indienen van bezwaar had overschreden. Appellant stelde dat hij de besluiten niet had ontvangen door problemen met de postbezorging en dat hij vanwege zijn depressieve klachten niet in staat was om tijdig bezwaar in te stellen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de besluiten naar het juiste adres zijn verzonden en dat er geen recente problemen met de postbezorging zijn aangetoond. Appellant heeft niet voldoende bewijs geleverd om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Ook de stelling dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om bezwaar in te stellen, wordt verworpen, omdat uit medisch onderzoek niet blijkt dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om actie te ondernemen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/5991 WWB, 14/5992 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 september 2014, 14/838 en 14/896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hulst (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.L. de Koeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 april 2015 heeft mr. J. Schuttkowski, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schuttkowski. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.M. van Duyse en drs. T.L.E. Nicolle.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van
12 juni 2013, verzonden op 21 juni 2013 (besluit 1), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 24 februari 2012 ingetrokken. Bij besluit van 1 juli 2013, verzonden op 2 juli 2013 (besluit 2), heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 24 februari 2012 tot en met 28 februari 2013 van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 10.981,06. Bij brieven van 29 augustus 2013, bij het college op diezelfde datum ontvangen, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de besluiten 1 en 2.
1.2.
Bij besluit van 19 december 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van eveneens 19 december 2013 (bestreden besluit 2) heeft het college ook het bezwaar tegen besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard. Aan de bestreden besluiten ligt ten grondslag dat appellant de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift heeft overschreden en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij de besluiten 1 en 2 destijds niet heeft ontvangen. Er waren problemen met de postbezorging. Het college was hiervan op de hoogte en er was met appellant afgesproken dat hij post van de gemeente ook per e-mail zou ontvangen. Dit was echter in dit geval niet gebeurd. Nadat appellant per toeval kennis had genomen van het bestaan van die besluiten heeft hij ze direct, op 27 augustus 2013, opgevraagd en op de kortst mogelijke termijn alsnog bezwaar ingesteld. Onder die omstandigheden kan hem niet worden aangerekend dat hij niet tijdig bezwaar heeft ingesteld. Daarbij komt nog dat appellant vanwege zijn depressieve klachten niet in staat was om zijn belangen te behartigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Indien een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de betrokkene daarin, dan zal de ontvangst van het besluit slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien het bestuursorgaan daarvoor nader bewijs levert. Tegen de achtergrond van het hiervoor vermelde beoordelingskader wordt het volgende overwogen.
4.2.
Niet in geschil is dat het college de verzending van de besluiten 1 en 2 naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt. Voorts is niet gebleken van recente problemen met de verzending van poststukken. Appellant heeft zijn stelling dat er problemen waren met de postbezorging niet met objectieve stukken onderbouwd. Zo blijkt uit het dossier niet dat hij bij het college melding heeft gemaakt van een slechte postbezorging. Dat het college een of meerdere keren stukken per e-mail aan appellant heeft toegezonden betekent niet dat daarover afspraken met appellant waren gemaakt in verband met problemen met de postbezorging. Daarvan is niet gebleken. Het ligt daarom op de weg van appellant om het vermoeden dat hij de besluiten heeft ontvangen te ontzenuwen. Appellant is hierin niet geslaagd. De verklaring van de vader van appellant, inhoudende dat hij tweemaal per week de post uit de brievenbus van appellant haalde, maar daarbij nooit een besluit van het college heeft gezien, is daartoe onvoldoende. Hierbij is van belang dat appellant ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat hij zelf ook af en toe de post ophaalde en niet uitsluit dat hij de besluiten wel heeft ontvangen, maar dat hij die niet heeft bekeken, omdat hij in die tijd geen interesse in de post had die hij ontving.
4.3.
Ook de subsidiair aangevoerde beroepsgrond dat appellant vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat was om tijdig bezwaar in te stellen slaagt niet. Noch uit het medisch onderzoeksverslag van Stichting Sap van 29 januari 2013, noch uit de informatie van de huisarts van 5 november 2015, is dit af te leiden. In deze stukken wordt weliswaar informatie gegeven over de psychische klachten van appellant, maar daaruit blijkt niet dat appellant gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om, desnoods een pro-forma, bezwaarschrift in te dienen of iemand anders te vragen dit voor hem te doen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) P.C. de Wit

HD