Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 25 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser en [naam eiseres] , eiseres, beiden wonende te [woonplaats eisers] , hierna gezamenlijk ook eisers te noemen,
Procesverloop
Feiten en omstandigheden
- herzien over de periode van 18 januari 2016 tot en met 9 november 2017;
- ingetrokken over de periode van 10 november 2017 tot en met 5 februari 2018;
- herzien over de periode van 6 februari 2018 tot en met 31 maart 2018.
- 2 februari 2010 tot en met 4 april 2011;
- 5 april 2012 tot en met 10 juni 2012;
- 1 november 2012 tot en met 2 augustus 2015.
.
- Het bezwaar tegen primair besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard, namelijk voor zover gericht tegen de intrekking van het recht op bijstand over de periode van
- Het bezwaar tegen primair besluit II gedeeltelijk gegrond verklaard, namelijk voor zover gericht tegen de intrekking van het recht op bijstand over de periodes van
- Het bezwaar tegen primair besluit III gedeeltelijk gegrond verklaard. De hoogte van de terugvordering heeft Baanbrekers vastgesteld op € 30.509,40 (netto) en € 38.685,86 (bruto). Daarnaast wordt als gevolg van de intrekking van de bijzondere bijstand over de periode van 2 februari 2010 tot en met 4 april 2011 een bedrag van € 2.852,67 teruggevorderd.
Beroepsgronden
Wettelijk kader
Beoordeling
Conclusie
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de terugvordering;
- draagt Baanbrekers op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt Baanbrekers op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt Baanbrekers in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 25 augustus 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.