ECLI:NL:RBZWB:2020:3113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_1976
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering UWV om terug te komen op Wajong-besluit na herhaalde aanvraag

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.E.R.M. Verhagen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 18 maart 2019, waarin het UWV weigerde terug te komen op een eerder besluit van 18 april 2005, dat haar aanvraag voor een Wajong-uitkering had afgewezen. Eiseres stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden, maar het UWV was van mening dat deze niet relevant waren voor de beoordeling.

Tijdens de zitting op 4 juni 2020, waar eiseres aanwezig was met haar gemachtigde, bleek dat het UWV niet was verschenen. De rechtbank heeft de feiten en de beroepsgronden van eiseres beoordeeld. Eiseres had in 2004 een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan, die was afgewezen. Na een nieuwe aanvraag in 2018, die ook werd afgewezen, stelde eiseres dat er nieuwe medische gegevens waren die niet eerder konden worden ingediend. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt en dat het UWV op goede gronden had afgewezen.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres niet voldoende was gemotiveerd en dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.M. van Hees, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1976 WAJONG

uitspraak van 16 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 maart 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering om terug te komen op het besluit van 18 april 2005 ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda 4 juni 2020
.Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1976, heeft in 2004 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Deze aanvraag is met het besluit van 20 januari 2005 afgewezen. Met het besluit van 18 april 2005 is het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 januari 2005 ongegrond verklaard.
Op 15 juni 2018 heeft eiseres een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd.
Bij besluit van 14 november 2018 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar, met een gewijzigde motivering, ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Verder stelt eiseres dat het UWV niet is ingegaan op haar bezwaar dat sprake is van “evidente onredelijkheid”.
Op 14 oktober 2019 heeft eiseres een expertiserapport en een aantal medische stukken uit 2004 overgelegd. Op 24 oktober 2019 en 29 oktober 2019 heeft eiseres nog enkele stukken overgelegd.
3.
Wettelijk kader.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.
Beoordeling rechtbank
4.1
Niet in geschil is dat er sprake is van een herhaalde aanvraag. Naar vaste rechtspraak is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:871).
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het UWV een inhoudelijke beoordeling heeft gedaan. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. Dat een arbeidsdeskundige onderzocht heeft of er functies te duiden zijn, betekent in dit geval niet dat er sprake is van een integrale heroverweging. Zoals uit de stukken blijkt, is dit arbeidsonderzoek alleen gedaan omdat er geen arbeidskundige stukken uit 2004 en 2005 meer beschikbaar waren. Zoals het UWV terecht heeft opgemerkt, gaat het hier om een zorgvuldigheidshalve verricht onderzoek en niet om een heroverweging in volle omvang van het besluit van 18 april 2005. Dat hiervan geen sprake is blijkt ook uit het feit dat de verzekeringsarts b&b voorafgaand aan de beslissing op bezwaar uitsluitend heeft beoordeeld of de overgelegde stukken aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover het verzoek betrekking heeft op het verleden, dan ook beperkt toetsen en beoordelen of het UWV op goede gronden heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten.
4.2
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:3633).
4.3
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit de volgende stukken heeft overgelegd;
- een brief van fysiotherapiepraktijk van 12 maart 2019
- een besluit van 7 juni 2018 over toekenning van een deeltaxipas
- een besluit van 17 augustus 2018 over toekenning begeleiding per 17 juli 2018
- een besluit van 4 februari 2019 over toekenning huishoudelijke hulp per 28 januari 2019
- een besluit van 15 mei 2015 over toekenning vervoersvoorziening
- een overzicht opgemaakt door eiseres zelf van haar dagindeling
- print van maartens.home.xs4al.nl met een overzicht van tweede kamer stukken over ME.
- een notitie over beoordeling van cliënten met ME/CVS bij UWV.
- verwijzing door de huisarts naar fysiotherapie, gedateerd 22 augustus 2017
-brief cardioloog 7 augustus 2017 met bevindingen van een onderzoek op 7 augustus 2017
- specialistenbrief van 23 september 2014
-brief 20 juli 2017 met resultaten van een onderzoek op 20 juli 2017
-laboratoriumuitslag van 15 augustus 2017
- brief 4 augustus 2015 van het centrum voor slaapgeneeskunde
- brief 23 oktober 2018 van gedragswetenschapper over begeleiding de afgelopen periode
- informatie huisarts 17 oktober 2005
- 25 september 2018 tussentijdse evaluatie verslag dagbesteding
- intakegesprek 6 juni 2018
Verder heeft eiseres verwezen naar het advies van de gezondheidsraad over ME.
4.4
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn stelling dat de overgelegde gegevens niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten. Het merendeel van de stukken ziet niet op de datum in geding of ziet op beoordelingen in het kader van een andere wetgeving, zonder dat de onderliggende medische gegevens zijn overgelegd. De overgelegde stukken geven ook geen inzicht in de medische situatie van eiseres ten tijde in geding. Verder blijkt uit de overgelegde stukken niet dat er sprake is van andere diagnoses of beperkingen dan waarmee bij de eerdere beoordeling rekening is gehouden. Ook in 2005 zijn er immers beperkingen aangenomen wegens ME.
Ook het advies van de gezondheidsraad over ME kan niet worden aangemerkt als een nieuw feit. Zoals de Centrale Raad al vaker heeft bepaald, is dit advies van algemene aard en zegt dit niets over de medische situatie van eiseres (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:2261). Dit betekent dat het UWV het verzoek om terug te komen op het eerdere besluit op goede gronden heeft afgewezen.
4.5
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat haar verzoek er ook op is gericht om voor de toekomst terug te komen van het eerdere besluit. Ook daarvoor geldt dat eiseres feiten of omstandigheden moet vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor haar gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van het UWV te verlangen om te onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Indien de aanvraag waarbij is verzocht om herziening voor de toekomst uiterlijk in de bezwaarfase toereikend is gemotiveerd, kunnen (ook) in beroep en hoger beroep voor zodanige motivering nadere bewijsstukken kunnen worden aangedragen (zo ook ECLI:NL:CRVB:2019:2196).
4.6
De aanvraag van eiseres en de gronden en stukken die zij in bezwaar heeft aangevoerd bevatten onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit waarvan herziening is gevraagd niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken voor de toekomst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanvraag van eiseres niet uiterlijk in bezwaar toereikend is gemotiveerd. Voor de overwegingen daartoe verwijst de rechtbank naar wat onder punt 4.4. is overwogen. Dit betekent dat de stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd niet betrokken kunnen worden bij de onderhavige beoordeling. Voor zover eiseres meent dat zij met de in beroep overgelegde stukken nieuwe feiten of omstandigheden naar voren brengt, zal zij zich tot het UWV moeten wenden met een nieuw verzoek om terug te komen op het eerdere besluit.
4.7
De stelling van eiseres dat het evident onredelijk is om niet terug te komen op het besluit heeft zij ter zitting onderbouwd door te verwijzen naar de gewijzigde inzichten over ME en het energetisch vermogen van eiseres. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van evidente onredelijkheid gaat het echter niet om de vraag of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk is, maar of het niet terugkomen van dat besluit evident onredelijk is. Met haar onderbouwing voor de evidente onredelijkheid beoogt eiseres in feite de discussie over de medische beoordeling alsnog te voeren. Daarin bestaat echter geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie ook ECLI:NL:CRVB:2019:2076).
5. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 16 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.