Uitspraak
16.2076 WIA
22 februari 2016, 15/5047 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als tuinbouwmedewerkster werkte, had zich in april 2009 ziek gemeld vanwege rug- en beenklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder vastgesteld dat appellante per 25 april 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Appellante had in 2012 opnieuw een aanvraag ingediend, die ook was afgewezen. In 2014 verzocht zij om herkeuring, waarbij zij de diagnose myalgische encephalomyelitis (CVS/ME) had gekregen. Het Uwv weigerde echter opnieuw haar aanvraag, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. In hoger beroep voerde appellante aan dat de eerdere medische beoordeling niet correct was, omdat de diagnose CVS/ME toen nog niet was gesteld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat de diagnose CVS/ME geen aanleiding gaf om de eerdere beoordelingen te herzien. De Raad bevestigde dat er geen reden was om terug te komen op het besluit van 12 juli 2012, omdat de medische beperkingen van appellante correct waren vastgesteld en er geen nieuwe informatie was die dit zou veranderen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om de WIA-uitkering toe te kennen. De Raad concludeerde dat de eerdere beoordelingen door de verzekeringsartsen voldoende waren en dat appellante niet meer beperkt was dan eerder aangenomen. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, met S.L. Alves als griffier.