ECLI:NL:CRVB:2019:871
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1988, had eerder een aanvraag ingediend die op 8 november 2013 was afgewezen, omdat er onvoldoende medische gegevens waren om te concluderen dat hij op zijn zeventiende verjaardag arbeidsbeperkingen had. Na een nieuwe aanvraag op 2 juli 2015, waarbij aanvullende medische rapporten waren ingediend, heeft het Uwv de eerdere beslissing heroverwogen. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die aantonen dat appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar beperkt was door ziekte of gebrek. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht de aanvraag van appellant als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit heeft aangemerkt. De Raad bevestigt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de herbeoordeling rechtvaardigen. De verzekeringsgeneeskundige beoordeling over de periode van het zeventiende en achttiende levensjaar wordt als zorgvuldig en juist beschouwd. De Raad concludeert dat appellant niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van de wachttijd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het verzoek om vergoeding van wettelijke rente wordt afgewezen.