Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende als bestuurder van een voertuig met een buitenlands kenteken gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse weg zonder dat hiervoor MRB was betaald. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende op 28 juli 2017 als bestuurder van een Volkswagen Golf GTD met Belgisch kenteken op de openbare weg in Nederland reed, terwijl er geen MRB was voldaan. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de auto slechts incidenteel heeft gebruikt en dat de naheffingsaanslag over de juiste periode is opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de belanghebbende op de veertiendagenvrijstelling afgewezen, omdat hij niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank oordeelt dat er geen strijd is met het Unierecht, aangezien de belanghebbende niet voldoende heeft onderbouwd waar de gestelde schending van het Unierecht uit zou bestaan. De rechtbank wijst ook de stelling van de belanghebbende af dat Nederland geen MRB mag heffen, omdat zijn vader in België een soortgelijke heffing heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete passend en geboden is, en dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor verdere matiging van de boete op basis van zijn financiële omstandigheden. De beroepen van de belanghebbende worden ongegrond verklaard.