ECLI:NL:HR:2023:335

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
21/02279
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door R.L.G.J. Eikelboom, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 april 2021. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting had opgelegd over de periode van 26 juli 2016 tot en met 27 juli 2017, alsook een boetebeschikking. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereiste dat er antwoorden moesten worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02279
Datum3 maart 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 april 2021, nr. 20/00309 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 18/8322) betreffende een aan belanghebbende over de periode 26 juli 2016 tot en met 27 juli 2017 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door R.L.G.J. Eikelboom, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.