In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die als inwoner van Nederland met een auto met Belgisch kenteken op de openbare weg in Nederland rijdt. De auto staat op naam van zijn vader. De inspecteur van de Belastingdienst heeft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd over de periode van 26 juli 2016 tot en met 27 juli 2017, alsook een verzuimboete. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd naar € 124. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 18 maart 2021 is de zaak behandeld via een videoverbinding. Het hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto hem niet ter beschikking heeft gestaan gedurende de naheffingsperiode. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de boete van € 124 passend is, rekening houdend met de financiële omstandigheden van de belanghebbende. Het hof concludeert dat er geen sprake is van dubbele heffing en dat de heffing van MRB niet in strijd is met het Unierecht. De uitspraak is gedaan op 15 april 2021.