Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst over de opgelegde invorderingsrente. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de ontvanger, waarin een bedrag van € 633.519 als invorderingsrente was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de invorderingsrente terecht in rekening was gebracht, omdat deze bedoeld is om het rentenadeel van de Staat te compenseren wanneer belastingaanslagen niet tijdig worden betaald. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende de belastingaanslagen na de betalingstermijn had voldaan en dat hij zelf had gekozen om niet tijdig te betalen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel, aangezien de belanghebbende zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.