Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in Portugal, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had op 10 januari 2019 een verzoek ingediend voor vrijstelling van de inhouding van loonbelasting op haar AOW-uitkering, welke door de inspecteur op 15 maart 2019 werd afgewezen. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat volgens de inspecteur geen bezwaar en beroep openstond tegen de afwijzing van het verzoek.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de vraag behandeld of de afwijzing van het verzoek om vrijstelling van loonheffing kan worden aangemerkt als 'een voor bezwaar vatbare beschikking' in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat dit niet het geval is, omdat de afwijzing niet in een belastingwet is aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit volgt uit het gesloten stelsel van rechtsbescherming dat geldt in het belastingrecht, zoals vastgelegd in artikel 26 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tevens wordt opgemerkt dat de procedure kan worden voortgezet met betrekking tot de inhouding van loonheffingen, waarbij de inspecteur heeft ingestemd met een rechtstreeks beroep, zonder dat de bezwaarfase hoeft te worden afgewacht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.