In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de inhouding van loonheffing op de AOW-uitkering van de belanghebbende over de maanden januari en februari 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ten onrechte loonheffing is ingehouden en heeft besloten tot teruggave van deze bedragen aan de belanghebbende.
De rechtbank heeft ook de aanspraak van de belanghebbende op een rentevergoeding beoordeeld. Op basis van artikel 30ha van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) heeft de belanghebbende recht op rentevergoeding over de teruggaaf van de ingehouden loonheffing. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de berekening van deze rentevergoeding uiteengezet.
Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de procedure enkel betrekking heeft op de ingehouden loonheffingen over januari en februari 2019. Voor andere periodes kan de belanghebbende een bezwaar indienen via de aanslag inkomstenbelasting. De rechtbank heeft de proceskosten niet toegewezen, maar gelast dat de inspecteur het betaalde griffierecht van € 47 aan de belanghebbende vergoedt.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.