Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2019 in de zaak tussen
[naam eiser], [woonplaats], eiser
Procesverloop
Overwegingen
tot 1 mei 2010is het Rijnvarendenverdrag van toepassing en is de minister op grond van artikel 1, onderdeel e, van het Rijnvarendenverdrag aan te merken als de voor Nederland bevoegde autoriteit om een regularisatieprocedure op te starten, zie de uitspraak van de CRvB van 22 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3820.
vanaf 1 mei 2010is de Svb aan te merken als de voor Nederland bevoegde autoriteit.
tot 1 mei 2010op grond van artikel 7, tweede lid, onder a, van Vo 1408/71 het Rijnvarendenverdrag van toepassing is. In dit artikellid is bepaald dat ongeacht het bepaalde in artikel 6 van Vo 1408/71 het Rijnvarendenverdrag van toepassing blijft en dit artikellid is ingevolge artikel 87, eerste lid, van Vo 883/2004 van toepassing gebleven op tijdvakken gelegen vóór 1 mei 2010. Ingevolge artikel 11 van het Rijnvarendenverdrag is op Rijnvarenden niet, althans niet gelijktijdig, de socialezekerheidswetgeving van toepassing van meer dan één Staat. Verder is op grond van de in dit artikel opgenomen aanwijsregels de socialezekerheidswetgeving van toepassing van de Staat waar volgens de Rijnvaartverklaring de exploitant van het schip, waarop de Rijnvarende arbeid verricht, gevestigd is.
vanaf 1 mei 2010is in dit geding de Rijnvarendenovereenkomst van toepassing. In artikel 4 van de Rijnvarendenovereenkomst is een zelfde regeling opgenomen als in artikel 11 van het Rijnvarendenverdrag. Voor uitzonderingen op de toepassing van dit artikel voorziet artikel 16, eerste lid, van Vo 883/2004 in een zelfde soort regeling als
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de Svb op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,00.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.