Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de waarderingen van onroerende zaken, die waren vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking hadden op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 773, inclusief vergoeding van het griffierecht van € 46. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van de belanghebbende betrekking had op meerdere WOZ-beschikkingen en dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding niet correct was toegepast door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft daarbij de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak in overweging genomen en geconcludeerd dat de zaak gemiddeld gewicht had. De rechtbank heeft de relevante juridische kaders uiteengezet, waaronder artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft jurisprudentie van de Hoge Raad en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aangehaald ter ondersteuning van haar oordeel. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.