Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die zich bezighoudt met de handel in non-ferrometalen, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank moest beoordelen of de btw-verleggingsregeling van toepassing was op leveringen van non-ferrometalen aan afnemers zonder geldig btw-identificatienummer. De belanghebbende had in 2010 leveringen verricht aan twee Duitse afnemers, maar had geen geldige identificatie van deze afnemers verkregen. De rechtbank oordeelde dat de verleggingsregeling niet van toepassing was, omdat de identiteit van de afnemer niet vaststond, wat in strijd was met de ratio van de regeling. Daarnaast werd de belanghebbende recht toegekend op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 3.500, verdeeld over de inspecteur en de Minister voor Rechtsbescherming, en veroordeelde hen tot vergoeding van proceskosten en griffierechten.