In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 25 november 2014, waarin het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraken van de Rechtbank te Leeuwarden werd behandeld. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en een vergoeding van immateriële schade toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van belanghebbende.
Het Hof oordeelde dat de beslissing van de Rechtbank om een schadevergoeding van € 1000 toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn juist was en in stand moest blijven. Echter, het Hof vernietigde de uitspraken van de Rechtbank met betrekking tot de proceskosten en het griffierecht, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de beslissingen van de Rechtbank omtrent de proceskostenvergoeding en het griffierecht had vernietigd, aangezien de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in stand was gebleven.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het betreft de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de proceskosten en het griffierecht. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van belanghebbende in de cassatieprocedure en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat door belanghebbende was betaald in de procedure bij de Rechtbank. Daarnaast werden de kosten van het geding in cassatie en voor de Rechtbank vastgesteld en vergoed aan belanghebbende.
Dit arrest benadrukt het belang van een correcte vergoeding van proceskosten en griffierechten in het bestuursrecht en belastingrecht, vooral in gevallen waarin de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad bevestigt hiermee de noodzaak om de rechten van belanghebbenden te waarborgen in het kader van rechtsbescherming.