In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2019 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag loonheffingen en een vergrijpboete opgelegd aan een belanghebbende die een eenmanszaak drijft. De inspecteur van de Belastingdienst legde de naheffingsaanslag op na een boekenonderzoek, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank oordeelde dat het uitgangspunt van de inspecteur, dat er zwart loon was betaald, niet onredelijk was. De rechtbank vond ook de geschatte hoogte van het netto loon niet onredelijk en oordeelde dat de correctie niet willekeurig was. Belanghebbende slaagde er niet in te bewijzen dat de correctie te hoog was.
Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboete oordeelde de rechtbank dat deze voor een deel aan opzet van belanghebbende was te wijten, maar matigde de boete met 20% omdat de belasting was vastgesteld met omkering van de bewijslast. Daarnaast werd de boete verder gematigd met 5% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag in stand bleef, maar dat de boete werd verminderd tot € 10.922. De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en gelastte de terugbetaling van het griffierecht.