In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2018 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende, een BV gevestigd te [plaats X], was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag van € 2.857 was opgelegd ter zake van een BMW 3-serie Gran Turismo 318d, die door belanghebbende op 31 juli 2015 was gekocht. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar, waarna belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto, die in een andere EU-lidstaat voor het eerst was toegelaten, door diefstal van het navigatiesysteem en schade aan het voertuig als gevolg daarvan, als een gebruikte auto moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de inbraakschade de auto in een concurrentieverhouding plaatst met tweedehands voertuigen, en niet met nieuwe voertuigen zonder schade. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, omdat de auto niet als nieuw kon worden gekwalificeerd volgens de Wet BPM.
Daarnaast heeft de rechtbank de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot betaling van € 500 aan immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De proceskosten van belanghebbende zijn vastgesteld op € 1.500, en het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 moet door de inspecteur worden vergoed. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag vernietigd.