ECLI:NL:RBZWB:2024:8156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
21/2804
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag BPM en belastingrentebeschikking met betrekking tot Nissan Qashqai

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 juni 2021, die een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) had opgelegd voor de registratie van een Nissan Qashqai. De inspecteur had ook belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door een taxateur en de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende met succes een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, omdat er een toezegging was gedaan door de inspecteur dat voor auto’s met een lage kilometerstand en diefstalschade aangifte kon worden gedaan op basis van een taxatierapport. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat deze toezegging ook voor de Nissan zou gelden. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen en openbaar gemaakt op 27 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2804

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 juni 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) met [kenmerk] opgelegd voor de registratie van een Nissan Qashqai met [VIN-nummer 1] (de Nissan).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende tot zijn bijstand vergezeld van [naam 1], taxateur, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende met vrucht een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
3. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten:
4.1.
Belanghebbende heeft op 11 januari 2018 aangifte BPM gedaan voor de registratie van de Nissan als gebruikte auto. Belanghebbende heeft ervoor gekozen de afschrijving te berekenen met behulp van een taxatierapport van [naam 2], verbonden aan [taxateur 1]. Belanghebbende heeft de Nissan in Denemarken gekocht. De Nissan had een kilometerstand van 38 en was door diefstal beschadigd. Belanghebbende heeft € 817 BPM voldaan. Op 5 maart 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende bericht dat hij de aangifte nader gaat controleren.
4.2.
Op 21 februari 2018 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan voor de registratie van een Mazda CX-3 met VIN [VIN-nummer 2] (de Mazda) als gebruikte auto. Belanghebbende heeft ervoor gekozen de afschrijving te berekenen met behulp van een taxatierapport van [naam 2] van [taxateur 1]. Belanghebbende heeft ook de Mazda in Denemarken gekocht met zeer weinig kilometers en schade door diefstal.
4.3.
Op 13 maart 2018 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan voor de registratie van een Citroën C1 1.2 Pure Tech met [VIN-nummer 3] (Citroën) als gebruikte auto. Belanghebbende heeft ervoor gekozen de afschrijving te berekenen met behulp van een taxatierapport van [naam 1] van [taxateur 2] (de heer [naam 1]). De Citroën is op 26 februari 2018 getaxeerd. Belanghebbende heeft ook de Citroën in Denemarken gekocht met zeer weinig kilometers en schade door diefstal.
4.4.
Bij brief van 17 december 2018 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag ter zake van de Citroën, ondanks dat hij van mening is dat sprake is van een nieuwe auto, uit pragmatische overwegingen volledig verminderd.
4.5.
Bij brief van 10 april 2019 heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat er te weinig BPM op aangifte is voldaan voor de Mazda maar dat refererend aan de brief van 17 december 2018 niet van de aangifte zal worden afgeweken. De inspecteur merkt hierbij op ‘
dat wanneer in de toekomst dergelijke onjuistheden in de aangifte BPM worden aangetroffen, wel tot naheffing kan worden overgegaan’.
4.6.
Bij brief van 24 oktober 2019 heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de Nissan als nieuw en ongebruikt moet worden aangemerkt. De inspecteur heeft het verschuldigde bedrag aan bruto bpm berekend op € 6.386 en met dagtekening 25 december 2020 een bedrag van € 5.569 nageheven. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag ter zake van de Nissan bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Beoordeling
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de Nissan op het moment van registratie in het kentekenregister als nieuw is aan te merken en niet als een gebruikte auto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet BPM.
5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het opleggen van de naheffingsaanslag voor de Nissan in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De inspecteur, in de persoon van de heer [naam 3], heeft volgens belanghebbende tijdens een telefoongesprek met de taxateur, de heer [naam 1], een bewust standpunt ingenomen dat voor auto’s zoals de Nissan, Citroën en Mazda aangifte kon worden gedaan als schadeauto. Ter onderbouwing heeft de heer [naam 1] ter zitting het volgende toegelicht:
“In de periode dat ik de Citroën heb getaxeerd, heb ik telefonisch contact opgenomen met de heer [naam 3] van de belastingdienst en hem uitgelegd dat belanghebbende meerdere auto’s uit Denemarken wilde invoeren. Ik heb geen specifiek merk of type auto genoemd. Ik heb hem uitgelegd dat het allemaal nieuwe auto’s waren die in Denemarken geïmporteerd zouden worden maar door diefstal beschadigd waren en niet meer als nieuw verkocht konden worden. De heer [naam 3] heeft daarop geantwoord dat we de auto’s gewoon als schadeauto konden invoeren.”
5.2.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen ten aanzien van de Nissan omdat niet duidelijk is wanneer het telefoongesprek heeft plaatsgevonden en de heer [naam 1] als erkend taxateur had moeten beseffen dat de door de heer [naam 3] verstrekte informatie onvolledig en/of onjuist was.
De inspecteur heeft niet betwist dat het bewuste telefoongesprek tussen de heer [naam 3] en de heer [naam 1] heeft plaatsgevonden en dat de heer [naam 3] tijdens het telefoongesprek onjuiste informatie heeft verstrekt aangaande het aangeven van een voertuig met zeer weinig kilometers op basis van een taxatierapport.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien sprake is van als toezeggingen op te vatten expliciete uitlatingen van de inspecteur, kan de belastingplichtige zich onder voorwaarden met succes beroepen op daarmee door de inspecteur gewekt in rechte te beschermen vertrouwen. Daartoe is vereist dat dergelijke toezeggingen zijn gedaan door de inspecteur na kennisneming van alle daartoe benodigde feiten en omstandigheden van het geval, en de belastingplichtige aan die toezeggingen het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de fiscus in zijn geval aan wettelijke, dan wel andere door hem in acht te nemen algemene, regels een bepaalde toepassing zal geven. Daarbij is bovendien vereist dat die toezeggingen niet zo duidelijk in strijd zijn met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige redelijkerwijs hun onjuistheid had kunnen en moeten beseffen, en daarom op nakoming van die toezeggingen in redelijkheid niet mocht rekenen. [1]
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat tussen [naam 1] en [naam 3] een telefoongesprek heeft plaatsgevonden waarin door de inspecteur, in de persoon van de heer [naam 3], de toezegging is gedaan dat voor auto’s met een lage kilometerstand en diefstalschade door belanghebbende aangifte bpm kon worden gedaan op basis van een taxatierapport. Aan die toezegging kon belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat die aangiftemethodiek dan zou worden gevolgd door de inspecteur. De verklaring van de heer [naam 1] ter zitting dat de vraag en het betreffende antwoord niet enkel zag op de Citroën acht de rechtbank geloofwaardig. Het argument van de inspecteur dat er geen vertrouwen ontleend kan worden aan het gesprek, aangezien het gesprek van de heer [naam 1] pas na het doen van aangifte voor de Nissan heeft plaatsgevonden, wordt door de rechtbank verworpen. Immers kon belanghebbende aan dat gesprek in redelijkheid het vertrouwen ontlenen dat er ten aanzien van de Nissan geen naheffing zou volgen aangezien de kenmerken van die auto en de wijze van doen van aangifte binnen de kaders van de toezegging van de heer [naam 3] vallen. Verder is volgens de rechtbank geen sprake van een situatie waarin de heer [naam 1] had moeten beseffen dat de toezegging duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing. De heer [naam 1] heeft in dit verband op zitting toegelicht dat hij juist zijn contacten bij de Belastingdienst heeft benaderd om duidelijkheid te krijgen op welke wijze dergelijke auto’s moesten worden aangegeven. Dat in die periode sprake was van onduidelijkheid over een juiste wetstoepassing leidt de rechtbank ook af uit jurisprudentie van feitenrechters uit die periode [2] . Ook weegt de rechtbank de omstandigheid mee dat de inspecteur voor de Citroën en de Mazda, eveneens nieuwe auto’s met diefstalschade waarvoor aangifte bpm is gedaan op basis van een taxatierapport, bij nader inzien heeft afgezien van de naheffing van bpm. De omstandigheid dat in de brief van 10 april 2019 is opgenomen dat
‘wanneer in de toekomst dergelijke onjuistheden in uw aangifte BPM worden aangetroffen, wel tot naheffing kan worden overgegaan’, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat belanghebbende ten aanzien van de Nissan niet meer mocht vertrouwen op de eerdere toezegging. Naar het oordeel van de rechtbank is die passage namelijk bedoeld voor eventuele aangiften BPM die na de datum van die brief worden ingediend, gelet op de context van die brief en de gehele gang van zaken. Dit betekent dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt en de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
5.5.
De rechtbank gaat verder voorbij aan het verzoek van belanghebbende om de heer [naam 3] als getuige te horen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet zinvol is in het licht van de taak van de rechtbank. Daarbij betrekt de rechtbank in de beoordeling dat belanghebbende zelf geen poging heeft gedaan de getuige op te roepen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag BPM en de belastingrentebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 181 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 27 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 1 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1675, r.o. 4.5.2.
2.Vgl. de uitspraken van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 februari 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:895 en van rechtbank Gelderland van 29 maart 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1345.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.