Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk. De uitspraak op bezwaar dateerde van 25 augustus 2015, maar de belanghebbende heeft pas op 9 april 2018 beroep ingesteld, bijna drie jaar later. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank maakte gebruik van haar bevoegdheid om aan te nemen dat de uitspraak op bezwaar binnen een week na 25 augustus 2015 door de belanghebbende was ontvangen, ondanks de betwisting van de ontvangst door de gemachtigde van de belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 6 oktober 2015 eindigde en dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding.
Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verwierp dit verzoek, omdat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet van toepassing is op belastinggeschillen, maar oordeelde dat in belastingzaken ook aanspraak kan worden gemaakt op immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde echter dat in dit geval zowel in de bezwaar- als beroepsfase binnen een redelijke termijn was beslist, waardoor het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.