Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die sinds 2010 als distributeur van magneetsieraden opereert, heeft in de periode tot en met 2014 aanzienlijke verliezen geleden. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014 vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 9.985, waarbij het verlies uit werk en woning op nihil is vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in 2014 een objectieve voordeelsverwachting bestond. Ondanks de inspanningen van de belanghebbende en de positieve resultaten van andere distributeurs, was er geen realistische verwachting dat zij in de toekomst winst zou kunnen behalen. De rechtbank heeft daarbij de criteria voor het bestaan van een bron van inkomen in fiscale zin toegepast, waarbij deelname aan het economische verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting van dat voordeel aan de orde kwamen.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een onderneming in fiscale zin en dat de aanslag naar het juiste bedrag was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.