ECLI:NL:RBZWB:2018:4600

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 58
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank inzake verzoek om rentevergoeding bij ambtshalve teruggaaf BPM

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren die door de inspecteur waren afgewezen wegens overschrijding van de bezwaartermijnen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor drie voertuigen. De inspecteur had ambtshalve teruggaaf van BPM verleend, maar de rechtbank was van oordeel dat zij niet bevoegd was om te oordelen over het verzoek van belanghebbende om meer rente te vergoeden, omdat er geen beschikking op grond van artikel 28c van de Invorderingswet voorlag. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond en verklaarde zich onbevoegd om uitspraak te doen over de ambtshalve beslissingen en het verzoek om rentevergoeding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat tegen een ambtshalve beslissing op grond van artikel 65 van de AWR geen bezwaar en beroep openstaat. Dit betekent dat de belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over verzoeken die samenhangen met ambtshalve beslissingen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de ontvanger bij uitsluiting bevoegd is om te bepalen of en in hoeverre invorderingsrente wordt vergoed in verband met in strijd met het Unierecht geheven belasting. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende, die stelde recht te hebben op een volledige rentevergoeding op grond van Unierecht, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de wetgever heeft bepaald dat de ontvanger degene is die in eerste instantie bevoegd is om vast te stellen of en in hoeverre (invorderings)rente wordt vergoed. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en geen aanleiding gezien om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/58, 18/59 en 18/60
uitspraak van 26 juli 2018
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in de gedingen tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De uitspraken van de inspecteur in de brieven van 5 december 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen op aangiften voldane belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ter zake van drie auto’s, alsmede de in die brieven genomen beslissingen op grond van artikel 65 van de AWR (hierna: de ambtshalve beslissingen).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en [A], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Westerhoven, en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om uitspraak te doen over de ambtshalve beslissingen en het verzoek om rentevergoeding ter zake van de ambtshalve verleende teruggaaf.

2.Gronden

Niet-ontvankelijkheid bezwaren
2.1.
In de uitspraken op bezwaar van 5 december 2017 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijnen.
2.2.
Ter zitting is vastgesteld dat niet in geschil is dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
2.3.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Rentevergoeding in verband met de ambtshalve teruggaaf
2.4.
In de brieven met de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur ambtshalve besloten tot teruggaaf van belasting van respectievelijk € 115, € 134, en € 442. De inspecteur heeft vervolgens bij brieven van 12 januari 2018 onder meer gemeld dat belastingrente van respectievelijk € 4, € 5 en € 15 wordt vergoed ter zake van de onderscheiden teruggaven. Uit de verweerschriften van de inspecteur begrijpt de rechtbank dat deze vergoeding is geschied op grond van artikel 30ha van de AWR.
2.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij op grond van Unierecht recht heeft op een (volledige) rentevergoeding over de teruggaaf, en verzoekt de rechtbank om artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) onverbindend te verklaren.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat tegen een ambtshalve beslissing op grond van artikel 65 van de AWR geen bezwaar en beroep openstaat. De belastingrechter is niet bevoegd indien direct beroep wordt ingesteld tegen een ambtshalve beslissing. Rechtsvorderingen kunnen worden ingesteld bij de civiele rechter. De onbevoegdheid van de belastingrechter strekt zich in beginsel ook uit tot nevenbeslissingen die samenhangen met een ambtshalve beslissing. [1] Dit betekent dat zelfs vóór invoering van artikel 28c van de IW de belastingrechter in een procedure zoals hier niet bevoegd zou zijn om op grond van artikel 8:73 (oud) van de Awb een rentevergoeding toe te kennen in aanvulling op – voor zover aan de orde op – de rentevergoeding die uit de AWR voortvloeit. Dit vindt ook steun in artikel 8:73 (oud) van de Awb zelf, dat immers een gegrondverklaring vereist om een schadevergoeding te kunnen toekennen. Het voorgaande betekent ook dat zelfs als artikel 28c van de IW onverbindend zou zijn, de rechtbank in deze procedure niet bevoegd zou zijn om op het onderhavige verzoek om rentevergoeding uitspraak te doen.
2.7.
Na invoering van artikel 28c van de IW is bij uitsluiting de ontvanger bevoegd om bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen of en in hoeverre invorderingsrente wordt vergoed in verband met in strijd met het Unierecht geheven belasting. Pas daarna kan de belastingrechter aan de beoordeling van die beschikking inzake invorderingsrente toekomen. Deze procedure gaat niet over een (uitspraak op bezwaar betreffende een) dergelijke beschikking van de ontvanger. Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure niet bevoegd is een uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding. Een en ander volgt uit het arrest HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341. Weliswaar ging het in dat arrest om een teruggaaf als gevolg van een vermindering van een naheffingsaanslag, maar een en ander geldt ook in het geval sprake is van teruggaaf van op aangifte voldane belasting en belanghebbende meent dat hij recht heeft op meer rentevergoeding dan uit de AWR voortvloeit. [2]
2.8.
Anders dan belanghebbende betoogt dwingt het Unierecht niet om af te wijken van de zojuist beschreven nationaalrechtelijke bevoegdheidsverdeling. Een lidstaat mag – met inachtneming van beginselen zoals het gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel – proceduregels treffen met betrekking tot de wijze waarop aanspraak kan worden gemaakt op een rentevergoeding. [3] Of de procedure van artikel 28c van de IW op alle punten in overeenstemming is met het Unierecht, wat belanghebbende bestrijdt, kan in een eventuele procedure tegen (het achterwege blijven van) een beschikking op grond van artikel 28c van de IW aan de orde worden gesteld.
Al wat belanghebbende heeft aangevoerd, heeft geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. Opmerking verdient daarbij dat de kern van belanghebbendes betoog is dat zij van (Unie)rechtswege recht heeft op volledige rentevergoeding. Het hier door de rechtbank gegeven oordeel houdt echter niet in dat dit betoog onjuist is, maar houdt in dat het niet in strijd is met het Unierecht dat de wetgever heeft bepaald dat de ontvanger degene is die in eerste instantie bevoegd is om vast te stellen of en in hoeverre (invorderings)rente wordt vergoed in verband met in strijd met het Unierecht geheven belasting. Het voor belanghebbende belangrijke pijnpunt of het effectueren van een recht op (aanvullende) rentevergoeding afhankelijk mag worden gesteld van een (tijdig) verzoek, kan in deze procedure niet aan de orde komen.
2.9.
De rechtbank heeft bij de onbevoegdverklaring ter zake van het verzoek om rentevergoeding niet een verwijzing naar artikel 8:71 van de Awb opgenomen, omdat – zoals uit 2.7 volgt – er wel een rechtsingang bij de belastingrechter is. Dit laatste houdt overigens een nuancering in van de opmerking van de rechtbank ter zitting dat, kort gezegd, de civiele rechter bevoegd is ter zake van wat samenhangt met een ambtshalve beslissing op grond van artikel 65 van de AWR.
Proceskosten en (rente over) griffierecht
2.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is evenmin grond om de inspecteur op te dragen het griffierecht te vergoeden. Aan de kwestie of belanghebbende recht heeft op rentevergoeding ter zake van het griffierecht wordt daarom niet toegekomen.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juli 2018 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D. Alblas, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797, rov. 4.2.1-4.2.4.
2.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2700.
3.Eerder ook bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1591 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2 maart 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1770.