Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[belanghebbende 3], wonende te [Plaats B] (zaaknummer 16/3409),
[belanghebbende 4], wonende te [Plaats C] (zaaknummer 16/3410),
[belanghebbende 6], wonende te Rotterdam (zaaknummer 16/3412),
[belanghebbende 7], wonende te [Plaats B] (zaaknummer 16/3414),
[belanghebbende 8], wonende te [Plaats D] (zaaknummer 16/3415),
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
“3.5.1. De Rechtbank heeft de activiteitentoets inderdaad niet toegepast. Daartoe behoefde zij echter niet over te gaan indien Beheer BV niet beschikt over ondernemingsvermogen als bedoeld in artikel 35b, lid 3, SW, en er derhalve reeds op die grond geen plaats is voor toepassing van de faciliteit. Daarbij verdient opmerking dat het bepaalde in artikel 7a van de Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 in het licht van de toelichting daarbij (Stcrt. 2001, 250, blz. 24) niet van toepassing is indien de vennootschap niet over ondernemingsvermogen beschikt, waardoor een uitsplitsing tussen ondernemingsvermogen en overig vermogen niet aan de orde is.
5.Proceskosten en griffierecht
6.Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 6.915 per belanghebbende;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 85 per belanghebbende;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 464 (1/2 x € 928);
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 464 (1/2 x € 928);
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht tot een bedrag van € 184 (1/2 x € 46 x 8) aan deze vergoedt;
- gelast dat de Minister voor Rechtsbescherming het door belanghebbenden betaalde griffierecht tot een bedrag van € 184 (1/2 x € 46 x 8) aan deze vergoedt.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: