Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
“Dit neemt niet weg dat het belang van de zekerheid omtrent het bestaan van een fiscale eenheid, zeker in het licht van de voorgestelde hoofdelijke aansprakelijkheid, ook door mij [Rechtbank: toenmalig Staatssecretaris van Financiën Koning] wordt onderschreven.”. De rechtbank acht het niet verenigbaar met voormeld oogmerk van de beschikkingseis en voorts niet met het beginsel van formele rechtskracht indien, zoals de inspecteur bepleit, aan een afgegeven beschikking de betekenis ontvalt, indien na het onherroepelijk worden ervan komt vast te staan dat zij ten onrechte is afgegeven. Belanghebbende kan, indien zij dat in haar belang acht, een beroep doen op de beschikking. De omstandigheid dat de beschikking onterecht – en ongeclausuleerd – is afgegeven doordat de inspecteur geen kennis heeft genomen van relevante stukken, komt voor rekening en risico van de inspecteur. Anders dan de inspecteur bepleit, brengt het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb niet een op de belanghebbende rustende verplichting mee om stukken te voegen bij het verzoek om afgifte van de beschikking. Verder zij opgemerkt dat blijkens de aangehaalde Memorie van Antwoord bij invoering van de beschikkingseis is onderkend, dat de gegevens nodig voor de beoordeling van een fiscale eenheid van zodanig feitelijke en specifieke aard zijn dat het voor de inspecteur moeilijk zal zijn hiervan uit eigen hoofde kennis te dragen. Het belang van duidelijkheid voor belanghebbenden is toen zwaarwegender bevonden. Gelet op het voorgaande kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven.
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens voor zover betrekking hebbend op de toegekende kostenvergoeding;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: